In de jaren 30 vluchtte het gezin Frank uit Duitsland om uit handen van de nazi’s te blijven. In Nederland dachten Otto, zijn vrouw Edith en hun dochters Margot en Anne veilig te zijn in hun huis aan het Amsterdamse Merwedeplein. Maar toen de nazi's in mei 1940 ook Nederland binnenvielen, moest de familie, na twee redelijk rustige jaren, in juli 1942 toch onderduiken.
Op 6 juli 1942 arriveerden het gezin en hun vrienden in het Achterhuis, waar ze bijna twee jaar ondergedoken zouden blijven. Anne was toen 13 jaar oud. De familie Frank deelde het Achterhuis met het bevriende Joodse echtpaar Hermann en Auguste van Pels en hun zoon Peter. Ook tandarts Fritz Pfeffer kreeg een plek in de schuilplaats. Datzelfde jaar in oktober schreef Anne in haar dagboek: “Lieve Kitty. Niets dan nare en neerdrukkende berichten heb ik vandaag te vertellen. Onze vele Joodse kennissen worden bij groepjes opgepakt. De Gestapo gaat met deze mensen allerminst zachtzinnig om, ze worden gewoon in veewagens naar Westerbork, het grote Jodenkamp in Drenthe, gebracht.”
En verderop in haar dagboek schrijft Anne: “Wij nemen aan dat de meesten vermoord worden. De Engelse radio spreekt van vergassing.”
De laatste woorden die het jonge meisje op 1 augustus 1944 in haar dagboek schreef waren: “(…) en ik zoek altijd naar een middel om te worden, zoals ik zo erg graag zou willen zijn en zoals ik zou kunnen zijn, als… er geen andere mensen in de wereld zouden wonen.”
Naar Westerbork
De acht onderduikers werden na 25 maanden, op 4 augustus 1944, in hun schuilplaats ontdekt. Anne en de anderen werden gearresteerd door de Sicherheitsdienst en door Nederlandse politieagenten onder leiding van SS-Hauptscharführer Karl Silberbauer. Of ze werden verraden of bij toeval waren ontdekt, is nooit helemaal duidelijk geworden.
De Duitsers brachten het groepje gevangenen direct naar het gebouw van de Sicherheitsdienst om verhoord te worden en vervolgens sloten zij ze op in het huis van bewaring aan de Weteringschans. Op 8 augustus 1944 werden ze vanuit het Centraal Station van Amsterdam met de trein gedeporteerd naar Kamp Westerbork, wat ook wel ‘Het voorportaal van de hel’ werd genoemd. Het was algemeen bekend dat vanuit dit Drentse kamp de gevangenen ‘op transport’ werden gezet naar de beruchte vernietigingskampen Auschwitz, Sobibor en Theresienstadt.
In de middag kwam het transport aan in Kamp Westerbork en omdat de familie Frank en hun mede-onderduikers zich niet vrijwillig hadden gemeld voor de zogenoemde ‘tewerkstelling’ in Duitsland moesten ze naar de strafbarak. Wie daar terechtkwam, moest harder werken dan de andere gevangenen en kreeg minder te eten. Ze moesten, zestien uur per dag, afgedankte batterijen demonteren in barak 56, waar meer opgepakte onderduikers moesten werken. De batterijen moesten opengeslagen worden met een hamer en beitel omdat de onderdelen hergebruikt konden worden in de Duitse oorlogsindustrie. Daarbij kwam een chemische stof vrij die iedereen hevige hoestbuien bezorgde.
Holocaustoverlevende Janny Brilleslijper vertelde, in een speciaal boekje over Anne Frank dat is uitgebracht door het Herinneringscentrum Kamp Westerbork, dat Anne relatief gelukkig was in het kamp: “Anne leek opgelucht, want ze zag steeds nieuwe mensen, met wie ze sprak.” Ook Rachel van Amerongen-Frankfoorder vertelde na de oorlog over Annes tijd in Westerbork: “Zij was verantwoordelijk voor de schoonmaak van de barakken en de opvang van nieuwe transporten. Otto Frank kwam met Anne naar mij toe en vroeg of Anne mij mocht helpen. Anne was heel aardig en vroeg mij ook of ze mocht helpen. Ze zei: Ik kan van alles, ik ben toch zo handig.”
Auschwitz-Birkenau
Nog geen vier weken later, op 3 september 1944, werden Anne Frank en de zeven andere onderduikers van het Achterhuis weer op transport gesteld. Een selectieleider kwam de avond tevoren naar de strafbarak, waar hij de namen op zijn lijst voorlas. Zij moesten met ruim duizend andere Joodse gevangenen de volgestouwde veewagons in. Dit zou het laatste transport zijn vanuit doorgangskamp Westerbork naar concentratie- en vernietigingskamp Auschwitz.
Overlevende Lenie van Naarden zat bij de familie Frank op dit transport: “In die wagon lag een klein beetje stro op de grond en je kon staan of zitten als er ruimte was. Onze behoeften konden we doen op een emmer, die na het eerste uur al vol was en overstroomde. Velen, ook de meisjes Frank, sliepen tegen de moeder of tegen de vader aan, iedereen was doodmoe.”
Vader Otto zag zijn gezin tijdens het drie dagen durende transport naar Auschwitz voor het laatst. Het groepje van acht doorstond de gruwelijke selectie voor de gaskamers en de mannen en vrouwen werden daarna van elkaar gescheiden. Otto Frank, Hermann van Pels, Peter van Pels en Fritz Pfeffer werden naar het nabijgelegen kamp Auschwitz I weggevoerd. Anne, Margot, moeder Edith en Auguste van Pels bleven achter in het vrouwenkamp van Birkenau. Anne werd al snel in de ziekenbarak geplaatst met schurft en omdat ze bij elkaar wilden blijven, ging haar oudere zus Margot met haar mee. Ook zij zou schurft krijgen.
Otto zei na de oorlog over de aankomst van hem en zijn gezin in Auschwitz: “Ik wil niet meer spreken over wat ik voelde toen mijn familie bij aankomst op het perron van Auschwitz uit elkaar gehaald werd.”
Naar Bergen-Belsen
Eind oktober 1944 vertrok een transport met 1308 vrouwen uit Auschwitz naar het concentratiekamp Bergen-Belsen. Waarschijnlijk waren ook Anne en Margot daarbij. Hun moeder Edith bleef ziek achter in Auschwitz en zij stierf op 6 januari 1945. Anne en Margot kwamen erg verzwakt aan in Bergen-Belsen en ze werden daarom naar de ziekenbarak overgebracht, waar ze bij elkaar kwamen te liggen. Naar schatting stierven 17.000 gevangenen in dit verschrikkelijke oord; van een kampadministratie was toen al geen sprake meer. De exacte overlijdensdata van Anne en Margot zijn niet precies te achterhalen en het Rode Kruis nam in 1954 aan dat het ‘ergens tussen 1 en 31 maart’ geweest moest zijn. De officiële overlijdensakte uit datzelfde jaar vermeldt 31 maart 1945.
De Tsjechische Margita Pettersson overleefde kamp Bergen-Belsen, waar zij in dezelfde barak als de zusjes Frank verbleef. Margita kwam in 1979 in het nieuws toen zij besloot haar verhaal te vertellen. Het aangrijpende relaas van deze vrouw werd in mei 1979 ook in Panorama gepubliceerd. Zij had de laatste uren van Anne Frank en haar zus Margot van dichtbij meegemaakt en op haar linkerarm was nog steeds duidelijk het nummer A18941 te lezen - ruw op die plek getatoeëerd door de Duitsers op de dag dat zij, samen met haar moeder, aankwam in Auschwitz na een lange en gruwelijke reis in een veewagon.
Haar moeder werd direct na aankomst afgevoerd naar een ‘onbekende’ bestemming en Margita zou haar moeder nooit meer terugzien. In januari 1945 werd zij overgebracht naar Bergen-Belsen, waar Anne en Margot al sinds oktober 1944 zaten. Pettersson was toen al een tijd ziek, ze was besmet met vlektyfus en dat verzwakte haar enorm. Net als de meeste zieke gevangenen had zij weinig aandacht voor haar omgeving en de andere vrouwen in het kamp. Ze werd in de kampkeuken tewerkgesteld en ze probeerde uit wanhoop haar wonden te helen met rauwe zuurkool die ze daar af en toe achterover kon drukken. Het hielp niets en ze besloot de zuurkool dan maar op te eten. Door haar keukenwerk kreeg ze de kans om iets meer te eten dan de anderen. Soms lukte het haar ook om iets toe te stoppen aan de uitgehongerde gevangenen uit haar barak.
Haar zusje Margot overleed op de vloer van de barak. Anne was helemaal stuk van verdriet. Zij bleef naast het lichaam van haar dode zusje zitten en weigerde iets te eten
Stuk van verdriet
Toen zij Anne Frank ontmoette, gaf ze haar ook wat te eten. Al snel na deze ontmoeting overleed Margot op de vloer van de barak en Anne was helemaal stuk van verdriet. Zij bleef naast het lichaam van haar dode zusje zitten en weigerde iets te eten. Ze wilde daar niet meer weg en haar levenslust was volledig uitgeblust. Margita: “Dat was verschrikkelijk, we mochten van de Duitsers de doden niet meer verwijderen uit de barakken. Die moesten binnen blijven liggen, de ‘verse’ lichamen werden soms gebruikt als hoofdkussen voor de gevangenen. We leefden tussen de lijken en de luizen. Anne accepteerde eerst het eten dat ik haar toeschoof, maar toen Margot stierf, wilde zij niet meer eten. Laat me toch sterven, zei ze dan. Ik was iets ouder dan haar en had verschrikkelijk medelijden met het stervende meisje. Ze zei: U bent erg vriendelijk voor me geweest, maar dwingt u me alstublieft niet om te eten. Ik kan niet meer leven. Een dag later stierf ze in mijn armen. Ze was zo eenzaam zonder haar zusje.”
De datum waarop Anne overleed, kon Margita zich niet herinneren. Volgens haar was het wel later dan in maart 1945, maar met zekerheid kon ze dat niet zeggen: “De dagen en nachten vloeiden ineen en omdat ik verpleegster was, stierven er zoveel vrouwen en meisjes in mijn armen. Zelf werd ik ook doodziek, door de tyfus werd ik doof en blind. Later in Zweden is dat min of meer goed gekomen.” Toen de Engelsen Margita in Bergen-Belsen vonden, was ze blind en doof door de besmetting met vlektyfus. Ze vestigde zich na de oorlog in Zweden en na een aantal jaren kreeg ze langzaam haar gehoor en zicht weer terug.
In het boek Na het Achterhuis wordt Bergen-Belsen-overlevende Nanette Blitz geciteerd: “Anne heb ik omhelsd, maar Margot kan ik me staande niet herinneren, die was al helemaal verzwakt.” En: “Toen ik Anne en Margot gevonden had in kamp 8, dat was toen een vrouwenkamp, waren ze alle twee geraamtes en ik, ik weet van Anne dat ze in een deken gewikkeld was. Hoeveel keer weet ik niet, maar een paar keer heb ik ze nog gezien. Dat was in februari 1945, maar ik moet ze nog gezien hebben, ook in maart, kort voordat ze naar de ziekenbarak gingen, dat heette het Schonungsblock en dat was kort voor de tijd dat Bergen–Belsen dus bevrijd werd.”
De omstandigheden in Bergen-Belsen waren erbarmelijk. Er waren geen echte bedden, geen toiletten, geen douches en geen water. Het kamp zat overvol en de chaos was compleet. Veel gevangenen leden aan vlektyfus en ook Anne en Margot ontkwamen niet aan de ziekte. Tegenwoordig komt vlektyfus het meest voor in vluchtelingenkampen waar voorzieningen schaars zijn. In het verleden kwam de ziekte voor bij soldaten in loopgraven en in de Duitse concentratiekampen. In Nederland komt de ziekte nog steeds voor bij dak- en thuislozen en wordt voornamelijk overgedragen door kleerluizen.
De enige overlevende
Otto Frank, de enige overlevende van het Achterhuis, dankte zijn leven aan de 18-jarige Peter van Pels, een van de acht onderduikers. Peter en Anne groeiden in het Achterhuis dichter naar elkaar toe naarmate de onderduik langer duurde. Anne nam het initiatief omdat zij behoefte had aan een luisterend oor en de twee brachten steeds meer tijd samen door op de zolder van het Achterhuis. Peter wist in Auschwitz een baantje bij de postdienst te krijgen en uit getuigenissen bleek dat Peter vanwege zijn baantje meer privileges had en aan meer voedsel en kleding kon komen dan de andere gevangenen. Tussen november 1944 en januari 1945 bracht hij Otto Frank bijna elke dag eten en zo hielp hij hem om het kamp te overleven. Peter van Pels stierf in concentratiekamp Mauthausen op 10 mei 1945.
Na de oorlog ging Otto Frank vergeefs op zoek naar zijn vrouw Edith, zijn dochters Anne en Margot en de andere vier mensen met wie hij twee jaar lang ondergedoken had gezeten op de Prinsengracht. Tijdens zijn terugreis hoorde hij dat zijn vrouw in Auschwitz was omgekomen. Op 3 juni 1945 kwam hij in Amsterdam aan. Aan de hoop dat zijn dochters het overleefd hadden, kwam in juli 1945 een abrupt einde. Otto hoorde van de zussen Brilleslijper, die in de barak met Anne en Margot hadden gezeten, meer over het trieste einde van zijn dochters. Zij vertelden hem over de laatste dagen van zijn meisjes en hun vreselijke lijdensweg: uitputting en ziekte met de dood als gevolg. Zijn verdere leven zou Otto Frank zich inzetten voor verzoening en mensenrechten in de wereld. Hij gaf Annes dagboek uit, dat bewaard was gebleven en een wereldberoemde bestseller zou worden. Ook stond Otto aan de basis van de openstelling van de schuilplaats tot museum - als een waarschuwing uit het verleden, maar gericht op de toekomst.
Sterfdatum onbekend
De Anne Frank Stichting deed tussen 2014 en 2016 grondig onderzoek naar het lot van de acht onderduikers uit het Achterhuis. Aan de hand van de door de onderzoekers gevonden getuigenissen van medegevangenen, transportlijsten en administratieve bronnen maakte de historicus van de Anne Frank Stichting, Bas von Benda-Beckmann een reconstructie van het vreselijke lot van de acht onderduikers na hun arrestatie op 4 augustus 1944. Hij schreef daar het boek Na het Achterhuis over.
Hierin staat dat de door het Rode Kruis gekozen overlijdensdatum van Anne Frank en Margot op 31 maart er één maand naast zat. De reconstructie wierp nieuw licht op de laatste maanden van de zusjes Frank en de kans dat zij in maart nog in leven waren, werd niet langer waarschijnlijk geacht. De sterfmaand werd bijgesteld naar februari 1945. Von Benda-Beckmann schrijft hierover onder meer: “Uit de getuigenissen blijkt dat Anne in januari al doodziek was. Margot kon toen ook al niet meer op haar benen staan vanwege hevige spierpijn zo vertellen getuigen. Zij heeft waarschijnlijk haar negentiende verjaardag op 16 februari 1945 niet meer meegemaakt.” De exacte datum waarop Anne en Margot Frank overleden, blijft dus onbekend.
Het lot van de acht onderduikers
Otto Frank overleefde de oorlog. Hij lag in de ziekenbarak in Auschwitz toen het kamp op 27 januari 1945 door het Sovjetleger werd bevrijd.
Hermann van Pels werd vermoord in de gaskamer in Auschwitz in oktober 1944. Auguste van Pels overleed tijdens een transport van Raguhn naar Theresienstadt in april 1945.
Peter van Pels werd ziek in Mauthausen door zware dwangarbeid in een mijn. Op 10 mei 1945 overleed hij.
Fritz Pfeffer moest in concentratiekamp Neuengamme onder erbarmelijke omstandigheden zware dwangarbeid verrichten. Op 20 december 1944 stierf hij aan een darmontsteking.
Edith Frank stierf aan uitputting en ziekte in Auschwitz-Birkenau op 6 januari 1945, drie weken voor de bevrijding van het kamp.
Margot en Anne Frank overleden aan vlektyfus in Bergen-Belsen in februari 1945.
Bron: Bas von Benda-Beckmann, Na het Achterhuis - de Anne Frank Stichting.
Online onbeperkt lezen en Panorama thuisbezorgd?
Abonneer nu en profiteer!
Probeer direct- Anne Frank Huis