Voorzichtig laat Shanti* (34), een gezette vrouw met ingevlochten haar, zich zakken op haar stoel. Alsof ze zojuist op een vreemde planneet is geland, geeft ze haar ogen de kost. Tegenover haar zitten drie mensen in lange zwarte gewaden, maar wie het zijn en wat ze van haar willen, daarvan lijkt ze geen idee te hebben. Alleen de man aan de andere kant van het gangpad komt haar vaag bekend voor. Dat is de psychiatrisch hulpverlener in wiens schouder ze ruim anderhalf jaar geleden haar tanden zette.
Zelf weet Shanti daar niets meer van, zo blijkt wanneer de rechter haar ernaar vraagt. De hulpverlener wel. “Ik voelde haar hele gebit in mijn rechterschouder,” zo schreef hij eerder in zijn slachtofferverklaring. “Elke tand en elke kies.” Direct na het bijtincident spoedde hij zich naar de eerste hulp waar iemand de wond verzorgde en hij een tetanusprik en antibioticakuur kreeg. Behalve een slachtofferverklaring heeft hij ook een immateriële schadevergoeding ingediend. Hij eist 500 euro van Shanti.
Shanti leeft van een bijstandsuitkering. Jarenlang is ze verslaafd geweest aan drank en cocaïne en als psychiatrisch patiënt kampt ze nog altijd dagelijks met de naweeën daarvan. Ze was psychotisch destijds. En niet zo’n beetje ook. Afgewisseld door sporadische momenten van helderheid leefde ze vier maanden lang in een waanwereld. Die middag draaide ze helemaal door. Voor haar eigen veiligheid en voor die van anderen besloten hulpverleners om haar over te plaatsen naar een gesloten instelling.
Stekende pijn
Maar op de parkeerplaats ging het mis. Terwijl ze op de parkeerplaats wachtten op de ambulance wist Shanti aan de aandacht van de twee hulpverleners te ontsnappen. Buiten zinnen stormde ze de parkeerplaats op en begon lukraak auto’s te vernielen. Met vereende krachten wisten de hulpverleners wervelwind Shanti uiteindelijk tegen de grond te werken, maar toen ineens voelde een van hen een stekende pijn in zijn schouder.
“Ik vind het heel vervelend voor u, meneer,” richt Shanti zich tot haar slachtoffer. “Maar ik weet hier echt niets meer van.”
Daarna is het de beurt aan de officier van justitie. Officieel richt hij het woord tot de rechtbank, maar zijn verontschuldigende blikken zijn duidelijk aan het adres van de gebeten hulpverlener gericht. Over de vraag of hij gebeten is bestaat wat de officier betreft geen spoor van twijfel. En dat is een strafbaar feit. Maar was Shanti destijds ook een strafbare dader? De officier vindt van niet.
Hij eist daarom dat Shanti ‘ontslagen wordt van alle rechtsvervolging’, zoals dat heet.
De hulpverlener zucht hoorbaar diep.
“Wat vindt u van die eis?” vraagt de rechter hem.
“Als dat de uitkomst zou zijn dan is dat een vrijbrief voor geweld tegen hulpverleners,” zegt hij. “Ik zit hier niet om mevrouw nog eens extra te laten boeten. Ik zit hier vanwege het principe.”
De rechter moet hem teleurstellen. Ook hij kan niet anders dan concluderen dat Shanti niet toerekeningsvatbaar was toen ze haar tanden in zijn schouder plantte. Daarmee is ook de schadevergoeding van de baan.
“Maar ik wil daar nog wel iets bij zeggen,” zegt de rechter terwijl hij zich tot de hulpverlener richt. “U doet goed en belangrijk werk en ik hoop van harte dat u dat ook na vandaag nog heel lang blijft doen. Ik weet dat hulpverleners, wanneer hen iets overkomt, altijd wordt geadviseerd om aangifte te doen en dat schept verwachtingen. Die verwachtingen kan ik vandaag niet waarmaken. Ik snap uw frustratie en teleurstelling daarover, maar ik moet mij wel aan de regels houden.”
* Alle namen in deze rubriek zijn om privacy-redenen gefingeerd.
- Petra Urban