/https%3A%2F%2Fcdn.pijper.io%2F2025%2F01%2F3zbBJhuz274hAJ1736430848.jpg)
Schreven we tussen 1915 en 1917 ook al over de Willem Holleeders en de Ridouan Taghi’s van destijds? Aan welke voetbalclubs schonken we eigenlijk aandacht, aangezien zowel Ajax (1918), Feyenoord (1924) als PSV (1929) de eerste landstitel nog moest binnenslepen? Schreven we überhaupt over sport? Bestonden er al BN’ers die we konden interviewen? Wie stonden er op de cover? Én: werden onze lezers toen ook al verwend op de zogenoemde centerfold, met een fotoshoot van een schaars geklede dame? Vragen die op onze lippen branden nadat bekend is geworden dat er in Oldenzaal een stapel nostalgische en haast antieke Panorama’s op ons ligt te wachten. Edities die al zó oud zijn dat ze niet eens zijn te vinden in ons eigen archief. Via een kort mailtje krijgen wij deze parels zomaar in onze schoot geworpen.
“Hallo redactie. Ik heb hier zeer oude Panorama’s van september 1915 tot november 1917. Ik wil ze wegdoen, maar vind het oud papier toch zonde. De randen zijn slecht, maar verder nog goed leesbaar. Is er van jullie kant belangstelling voor?
Groet, Leny Mol”
Het is onze hoofdredacteur Danny Koks die dit mailtje onder ogen krijgt. Hij reageert: “Hallo Leny. Bedankt voor je mailtje, ik ben zeker geïnteresseerd in deze oude edities van ons blad. Wat stelt u voor? Zouden wij ze eventueel mogen komen ophalen?”
Het antwoord van Leny: “Ja, dat kan. Ik weet niet waar u vandaan moet komen, maar wij wonen in Oldenzaal.”
Danny: “En hoe komt u aan deze edities, als ik vragen mag?”
“Ze lagen op zolder bij m’n schoonvader. Hij was van 1914.”
Dit is het moment dat ik als verslaggever in de cc word gezet. “Hoi Marco, zou dit leuk kunnen zijn voor een reportage? Dat wij bij deze mensen een stapel Panorama’s ophalen van meer dan een eeuw oud?”
Of dit leuk is? Man, ik ben al onderweg!

Al 37 jaar in de kast
Een regenachtige dinsdagmiddag in Oldenzaal. Leny Mol, de vrouw die zo vriendelijk is geweest om ons te mailen, hangt samen met haar man Piet boven een stapel vergeelde papieren die op de eettafel ligt. “Dit zijn ze dan,” zegt Leny.
Tientallen, misschien wel honderden stokoude Panorama’s zijn met zwarte draden ingebonden tot een boek. Althans, jaren geleden. Een boek kun je het nu nauwelijks meer noemen. De rode kaft ligt er los bovenop. De rug zit enkel nog vast aan de kaft aan de achterkant. De vergeelde papieren steken links en rechts onder de kaft uit. Het boek wekt de indruk dat hij het omslaan van een bladzijde niet meer overleeft.
Leny: “Wat moeten we ermee, vroeg ik me af. Wij zelf zijn er niet in geïnteresseerd. Onze twee zoons evenmin. Ik heb het aan mijn broers en zussen gevraagd, ook aan de broer van Piet, maar niemand, echt helemaal niemand, wilde ze hebben. Het heeft nog door mijn hoofd gespookt om ze naar een museum te brengen. Maar ja, naar welk museum dan? En om iets dat meer dan honderd jaar oud is nu zomaar bij het oud papier te gooien… Dat ging mij ook weer te ver.”
Dat deze edities hier vandaag de dag op de eettafel liggen, is het gevolg van een bijzondere reis die ze hebben afgelegd. Rond 1985 overleed de vader van Piet. Twee jaar later stierf zijn moeder. Bij het leeghalen van het huis van zijn ouders stuitte Piet, samen met Leny, op deze stapel stokoude Panorama’s. Hij had ze nog nooit gezien. “Ik had geen flauw idee dat mijn ouders deze bladen in huis hadden,” zegt hij. “Voor zover ik weet hadden wij ook helemaal geen abonnement op Panorama. Wel op de krant. En op de Margriet. Maar de Panorama? Nee, die lazen we nooit.”
'Ik vermoed dat mijn vader de Panorama's zelf heeft ingebonden. Ik herken het patroontje op de kaft. Dat zat ook op de potloodbakjes die hij maakte'
Handenarbeid
Zonder te weten wat ze ermee aan moesten, borgen ze de Panorama’s maar op in hun huis. 37 jaar lang lagen ze daar te verstoffen. Of ze weleens op tafel kwamen? Leny: “Nee, eigenlijk nooit.” Wel verhuisden de Panorama’s meerdere keren naar een andere plek in het huis. Dan lagen ze weer in een kast in de woonkamer. Jarenlang. Dan lagen ze weer ergens op de bovenverdieping. Ook jarenlang. De laatste plek waar ze hebben gelegen, is in een kast op de logeerkamer van de kleinkinderen. Toen Leny daar bij het opruimen voor de zoveelste keer in haar leven op de Panorama’s stuitte en zich voor de zoveelste keer afvroeg wat ze in vredesnaam met die dingen moest, hakte ze de knop door. Ze moesten weg. “Ik ben gaan googelen. Of Panorama überhaupt nog bestond. Toen kwam ik het mailadres van de redactie tegen en besloot ik om daar een mailtje naartoe te sturen. Misschien dat jullie ze wilden hebben.”

Eén ding moet nog worden opgehelderd. In haar e-mail schreef Leny dat haar schoonvader geboren is in 1914. De bovenste Panorama van de stapel is van 1915. Hij had toch niet als baby al een abonnement? “Nee, daar ga ik niet vanuit,” zegt Piet terwijl hij moet lachen. “Omdat ik voor het overlijden van mijn ouders überhaupt nog niet van het bestaan wist van deze Panorama’s, durf ik niet met honderd procent zekerheid te zeggen of ze van mijn vader óf van mijn moeder zijn geweest. Maar ik vermoed van mijn vader. Mijn moeder had niet zo’n historisch besef. Mijn vader juist wel. Hij was geïnteresseerd in geschiedenis en in maatschappelijke en culturele ontwikkelingen. Ik ga ervanuit dat het zijn vader is geweest – mijn opa dus – die een abonnement op Panorama heeft gehad. Hij woonde in ’s Gravendeel, vlakbij Rotterdam. Panorama is begonnen in Rotterdam. Dus dat klinkt aannemelijk. Via mijn opa is mijn vader waarschijnlijk in het bezit gekomen van deze bladen, waarna hij vanuit zijn interesse heeft besloten om ze te houden. Daar ga ik tenminste vanuit. Maar zeker weten doe ik het dus niet.”
Hij wijst naar de rode kaft. Een extra steunbewijs waaruit moet blijken dat de Panorama’s van zijn vader zijn geweest. Het schubachtige patroontje dat erin is verwerkt, herkent hij van vroeger. “Mijn vader was behalve het hoofd van een lagere school ook leraar handenarbeid. Hij was dus heel handig. Hij maakte bijvoorbeeld zelf kartonnen doosjes. Potloodbakjes bijvoorbeeld. Voor op zijn bureau. Die beplakte hij vaak met papier dat dezelfde kleur en hetzelfde patroontje had als deze kaft. Dat kan natuurlijk geen toeval zijn. Ik vermoed dat mijn vader de Panorama’s zelf heeft ingebonden.”

Elke scheet
De stapel kijkt me nu al minutenlang verleidelijk aan. Het is tijd om te stoppen met praten. Het moment is aangebroken om de klok meer dan honderd jaar terug te draaien en de Panorama’s door te gaan spitten. Met de voorzichtigheid van een vader die voor het eerst zijn baby vast heeft, pak ik de losliggende rode kaft beet en leg ik hem op tafel naast de stapel neer. Onmiddellijk waan ik me in 1915. Mijn blik valt op de cover van de bovenste Panorama (nr. 72, 6 september 1915): een vergeelde pagina anderhalf keer zo groot als een A4 die bijna volledig is gevuld met twee zwart-wit foto’s.

Op de onderste plaat staan honderden mensen langs de kant van de weg, terwijl er een rouwstoet voorbij trekt. Niet met een lijkwagen en volgauto’s, maar met paard-en-wagens. Op de bovenste foto staan eveneens honderden mensen, die met militaire precisie in rijen staan opgesteld voor een groot gebouw, allemaal gekleed in het zwart. Een groepje mannen draagt een grafkist het gebouw in. In chocoladeletters staat boven de foto: “Aankomst in Engeland van de slachtoffers der E13.” Wat de E13 is, blijkt uit het onderschrift: “De veertien bij de beschieting van de Engelsche E13 om het leven gekomen matrozen worden, nadat zij door de Deensche boot ‘Vidar’ te Hull aan wal zijn gebracht, het Paragon-Station binnengedragen.”
Het kwartje valt: het zijn foto’s uit de Eerste Wereldoorlog (1914-1918). Nederland verklaarde zich destijds neutraal, maar dat betekende natuurlijk niet dat er in ons land geen interesse bestond in de ontwikkelingen aan het front. Sterker nog, om de lezer zo goed mogelijk te informeren, verscheen Panorama in die periode niet één, maar twee keer per week, zo zie ik aan de verschijningsdata. Pagina na pagina werd volgekalkt over het belangrijkste nieuws uit de Eerste Wereldoorlog. Schreven we als redactie niet over een brug over de rivier Njemen in Wit-Rusland die aan gort was geblazen, dan deden we dat wel over de eerste Engelse soldaat die was gesignaleerd met een ijzeren helm in plaats van een traditionele uniformpet. Het bezoek van koning Georges van Engeland aan het westelijk front, Oostenrijkse soldaten die inkopen deden in een veroverd Servisch dorpje, Franse officieren die blij waren met hun nieuwe winterkleding: elke scheet, in een oorlog waaraan Nederland niet deelnam, was nieuws.
Het was ten strengste verboden, maar een Panoramafotograaf sneakte toch de grens over om de verwoestingen in België 'op zijn gevoelige plaat te vereeuwigen'
Dertien bommen op Parijs
Tegenwoordig publiceren we foto’s van het front in Oekraïne, of van de mensonterende situatie in Gaza, maar destijds was de oorlog gewoon bij ons om de hoek. Zo drukten we een fotoreportage af van de uitwerking van een Engels bombardement op de Belgische kust (nr. 85, 21 oktober 1915). Huizen in het dorpje Westende waren compleet overhoop geschoten. “Nog nimmer was het de geïllustreerde pers gelukt de gevolgen in beeld te brengen van de beschieting der Belgische kust door de Geallieerden. Om begrijpelijke strategische redenen werd fotograferen in deze streek door de Duitsche militaire overheid ten strengste verboden. Eén onzer fotografen mocht er echter in slagen de schade, door de laatstleden beschieting aangebracht, op zijn gevoelige plaat te vereeuwigen.”

We vreesden ook voor het voortbestaan van het idyllische Brugge (nr. 97, 2 december 1915). “Zal Brugge ook verwoest worden? Deze vraag zal menigeen die als toerist deze schoone stad eenmaal bezocht, zich gesteld hebben. En niet zonder reden. Brugge ligt toch slechts 25 km van de vuurlinie verwijderd en op slechts 13 km van Zeebrugge, de stad die reeds meermalen een bombardement te verduren heeft gehad.”
Parijs, waarop een zeppelin dertien bommen liet vallen, met als gevolg 24 doden, droegen we ook een warm hart toe (nr. 12, 10 februari 1916). Onder een foto van de overblijfselen van een huis dat door een bom was getroffen, schreven we: “Hoe vreselijk de verwoesting op sommige punten der stad was.”

Vergeten watersnoodramp
Maar schreven we dan alleen maar over de oorlog? Viel er niks meer te lachen? Zeker wel. Wat te denken van de reportage over de koeieninvasie in Rotterdam (nr. 40, 18 mei 1916)? Honderden koeien schuifelden door de Rotterdamse straten richting het station, waar ze ter export op de trein naar Duitsland werden gezet. Talloze mensen doken met lege emmers in hun handen als hongerige wolven op de beesten af, om op het nippertje nog wat melk veilig te stellen. “Bij drommen stonden de menschen met emmers, kannen en schalen te wachten op de gelegenheid om melk van de uit te voeren beesten te bemachtigen.”
Ook volgden we het binnenlandse nieuws op de voet. Edities lang besteedden we aandacht aan de vandaag de dag haast vergeten watersnoodramp uit 1916. Die ontstond nadat er in de nacht van 13 op 14 januari een extreem heftige storm over Nederland trok. De ramp gaf een verdere aanzet gaf de uiteindelijke bouw van de Afsluitdijk. We drukten foto’s af van volledig ondergelopen dorpen als Spakenburg, Marken en Durgerdam, waarin het water zó hoog staat dat mensen in een bootje door hun eigen straat varen. Vanaf het water kijken ze door het raam rechtstreeks hun woonkamer in. Het bijschrift van één van de afgedrukte foto’s luidt: “De postbode brengt per roeibootje de brieven rond.”

Net als nu hadden we destijds ook al oog voor het drama dat schuil kan gaan achter noodlottige ongevallen, zoals bij het droevige ongeluk in Utrecht op iets wat we nu de open dag van de brandweer zouden noemen (nr. 18, 1 november 1916). Ter demonstratie klommen drie brandweermannen in een ladder van maar liefst 24 meter hoog. Het bovenste gedeelte knakte doormidden, met voor één van hen een fatale afloop. “Brandweerman Jansen was onmiddellijk dood.”
Coen: de Evert van toen
Over sport schreven we ook al, maar inderdaad nog niet over Ajax en Feyenoord. In een tijdperk waarin het allereerste WK Voetbal nog moest worden gespeeld (1930, Uruguay), pakten we groots uit met de strijd om de ‘Gouden Onafhankelijkheidsbeker’ tussen het Rotterdamse en het bondselftal (nr. 95, 25 november 1915). Verlenging bleek nog niet te bestaan, laat staan een strafschoppenserie. “De wedstrijd eindigde in 1-1 gelijk, zoodat de beker, volgens de bepalingen, in ’t bezit bleef van de club die hem vorig jaar won, in dit geval ’t Bondselftal.”

In 1917 hadden we nog het geluk dat we konden schrijven over een verreden Elfstedentocht (nr. 31, 31 januari 1917). Overduidelijk leidde de derde Elfstedentocht in de geschiedenis nog niet tot zulke chaotische taferelen als bij de laatst verreden editie, in 1997, toen bijna 17.000 schaatsers het ijs opstapten. “Zaterdagmorgen om vijf uur vertrok uit Leeuwarden een 46-tal schaatsenrijders.” Wie de winnaar was? Ene Coen de Koning, die ook de tweede editie van de Elfstedentocht, in 1912, al op zijn naam had geschreven, wat hem tot de Evert van Benthem van de jaren ‘tien’ maakte. Behalve dan dat hij er 9 uur en 53 minuten over deed, ruim drie uur langer dan Evert van Benthem toen die in 1986 zijn titel prolongeerde (6 uur en 55 minuten).
Ondeugend vertier
En hoe zat het eigenlijk met het vrouwelijk schoon? Was er meer dan een eeuw geleden al ruimte voor wat ondeugend vertier? Het antwoord is verbazingwekkend: ja! Vrouwen zijn ook dan al een terugkerend thema, zij het dat we vooral op een journalistieke manier aandacht aan het andere geslacht besteedden. Zo maakten we een reportage over Engelse munitiefabrieken, waar de nood kennelijk zó hoog was dat naast mannen nu ook vrouwen aan het werk werden gezet (nr. 74, 13 september 1915). Groot nieuws dat door ons direct op de cover werd geplaatst. “De draaibanken in de groote ammunitiefabrieken worden nu door vrouwelijk personeel bediend.”
Oog voor vrouwelijk schoon was er ook toen al. Dames in mantelpakje doen ons 'het water in den mond komen'
Ook deden we sporadisch iets wat we nu aan de Linda overlaten: we schreven over vrouwenmode. We legden de nieuwste trends in het jurkenlandschap onder de loep (nr. 88, 1 november 1915). “Eindelijk kunnen we u een mantelkostuumpje laten zien, dat ons zelf het water in den mond doet komen. Zie eens hoe fraai die bruine, soepele stof neerhangt. En de uitgestulpte rok. Het is een lieve lust om te zien.”

Er stonden zelfs foto’s bij van vrouwen die dienst deden als model. Met – echt waar! – rondom de hals een stukje bloot. Het is misschien wel de belangrijkste conclusie van een middagje meer dan honderd jaar oude Panorama’s doorspitten. Officieel stonden we destijds bekend als een tijdschrift voor het hele gezin, maar stiekem waren we ook toen al gewoon een mannenblad.
Online onbeperkt lezen en Panorama thuisbezorgd?
Abonneer nu en profiteer!
Probeer direct- Clemens Rikken