De term Europacup leeft alleen nog maar in de harten van voetballiefhebbers die bijvoorbeeld Roda JC nog achter het IJzeren Gordijn hebben zien kruipen voor een potje tegen Sredets Sofia (met onder anderen Hristo Stoichkov in de gelederen), of FC Den Haag tegen Spartak Moskou om maar eens een wedstrijd te noemen. Legendarische wedstrijden waar je maar de helft van meekreeg door het sneeuwbeeld op de tv en de haperende telefoonverbinding waarmee de commentator ter plekke verslag probeerde te doen. De rest verzon je er zelf maar bij.
Tegenwoordig is alles kraakhelder en strak georganiseerd door de UEFA, wat de doodsteek is voor voetbalromantiek: voetbal is een format geworden, wedstrijden in de Champions League, de Europa League en de Conference League worden gespeeld op vaste dagen en tijdstippen, het Oostblok is verkruimeld en aan spontaniteit en frivoliteit doen we niet meer. Sentimenten? Verleden tijd. We kijken naar voetbal alsof we voorgeprogrammeerde robots zijn.
Voor al die hopeloze romantici hebben we een cadeautje: een terugblik op een ouderwets avondje Europacup in 1987, opgedoken in ons archief. San Siro in Milaan, waar Marco van Basten en Ruud Gullit pas net waren neergestreken, omschreven we nog als ‘een discohel waar vuurpijlen, rookbommen en allerlei soorten kleurige klappers een sfeer creëren die de tegenstanders pure angst aanjaagt’. Kom daar nog eens om. In Boekarest was dan weer geen vuurwerk en ook geen politie op het veld, want die zat ‘in strakke symmetrie, in hetzelfde uniform op de tribune’. Vreugdeloos, alsof naar voetbal kijken een straf was.
Wedstrijden in het voormalige Oostblok hadden altijd iets onheilspellends en vervreemdends. Europees voetbal was een van de weinige gelegenheden waarvoor het IJzeren Gordijn even opzijschoof en de westerse tv-kijker anderhalf uur lang een venster op een wereld kreeg die altijd hermetisch afgesloten was. Dat begon in 1955, met de wedstrijd Partizan Belgrado-Sporting Lissabon, waarover we schreven: “In die dagen leek het een onmogelijke wedstrijd: een club uit een kapitalistisch, fascistisch geregeerd land contra een team uit een socialistische heilstaat, nota bene Partizan genaamd. De volgende ronde bond de Joegoslaven aan Real Madrid, waar fascist Franco aan het bewind was. De dictator wilde eerst de wedstrijd verbieden, maar ging ten slotte overstag. Het Spaanse wonder geschiedde: honderdduizend Madrilenen juichten voor de socialisten, hoewel die geen kans hadden tegen de ploeg van Di Stefano.”
‘Di Stefano, Gento, Puskas, Eusébio, Mazzola, Rivera, Charlton, Best, Cruijff en Beckenbauer zullen eeuwig verbonden blijven aan het gevecht rond die glimmende bokaal’
We vonden het ‘een opwindende tijd’ waarin de Europacupstrijd uitgroeide tot een ongekend fenomeen dat alle grenzen doorbrak: “De traditionele woensdagavond stond borg voor thrillers en klassieke drama’s waarin legenden en helden ontstonden. Di Stefano, Gento, Puskas, Eusébio, Mazzola, Rivera, Charlton, Best, Cruijffen Beckenbauer zullen eeuwig verbonden blijven aan het gevecht rond die glimmende bokaal.” Nu heten ze Haaland, Van Dijk, Lewandowski, Neymar, Messi, Mbappé en De Bruyne, maar een strijd van leven en dood leveren ze maar zelden: daarvoor spelen ze te vaak tegen elkaar.