Willem van Boxtel is op 18 augustus 1954 geboren. “Op een woensdag om half tien in de ochtend. Op Wikipedia staat dat ik in 1955 ben geboren, maar dat klopt niet. Ik heb dat al zo vaak veranderd, net zoals ik ook al zo vaak die alinea heb geprobeerd te verwijderen waarin staat dat ik een bomaanslag wilde plegen in het clubhuis om Holleeder te vermoorden. Maar als ik het heb veranderd, staat het er de dag erna toch weer op. Mensen zeggen vaak dat ik me er niet zo druk om moet maken, maar het klopt niet.”
Zijn wieg staat in het ziekenhuis aan de Zeeburgerdijk in Amsterdam-Oost. “Dat ziekenhuis was de voorloper van het Burgerziekenhuis op de Linnaeusstraat. Dat is later het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis geworden. Daar vlakbij zat ook een gekkenhuis.”
Willem komt uit een gezin van zeven kinderen. “Ik ben de middelste van de zeven. Mijn oudste broer heette Henk, die is inmiddels overleden. Daarna komt mijn broer Rini, mijn broer Cor en dan kom ik. Na mij komt mijn zus Carla, mijn zus Trees en dan komt Chris, mijn jongste broer.
Mijn moeder was 29 en mijn vader 28 jaar toen ze mij kregen. Ik, de vierde zoon dus, werd vernoemd naar mijn vader. Gek eigenlijk. Ik heb weleens gevraagd aan mijn moeder hoe dat zat, maar die wist het ook niet. Misschien dat die ouwe van me dacht dat zijn zaad nu eindelijk sterk genoeg was voor een naamgenoot.
Mijn moeder heette Julia, maar we noemden haar allemaal Juultje. We hadden een poedel: Driekus. De lieveling van het huis, maar niemand wilde dat beest uitlaten. Ik heb dat natuurlijk weleens moeten doen. Toen Driekus doodging was het een drama. Ik heb zijn grafsteen nog steeds.”
‘We gingen vaak langs bij de Jamin waar mama werkte. Als ze even een paar seconden de andere kant op keek, liepen wij te graaien in die bakken’
Bruine bonen met spek
Moeder Juultje is druk met het huishouden en de kinderen, maar werkt daarnaast ook nog. “Bij de Jamin, in de Javastraat. Een snoepzaak, dus dan weet je het wel. Gingen we bij mama langs en terwijl ze even een paar seconden de andere kant op keek, liepen wij te graaien in die bakken.
Mijn vader was loodgieter, voor Potermans, in de Govert Flinckstraat. Doordeweeks was hij druk, maar in het weekend zat hij ook niet stil. Dan kluste hij zwart bij of was hij bezig op camping Saxenheim, in de bossen tussen Nunspeet en Vierhouten. Die ouwe was altijd iets aan het bouwen, de ene keer een huisje, dan weer een schuurtje... Heerlijk vond-ie dat. Hij hoorde via via wanneer er huizen op de nominatie stonden om gesloopt te worden. Dan ging hij daarheen en trok hij de loden leidingen van boven naar beneden eruit. Die hakte hij in stukken en verkocht hij op het Waterlooplein. Bracht weer geld op.”
Het negenkoppige gezin woont in Amsterdam-Oost, in de Baweanstraat 18, tweehoog, in de Indische Buurt. “Het lievelingsgerecht dat mijn moeder voor mij maakte was bruine bonen met uitgebakken spekjes en veel uien. Dat vond en vind ik nog steeds heerlijk. Captain’s dinner heet dat. Ze kon dat heel goed maken. De keuken stond vaak helemaal vol met allerlei potten en pannen en kommetjes, omdat er voor negen personen iedere dag eten moest komen.
Mijn ouders waren hartstikke jong toen ze elkaar ontmoetten, negentien, twintig jaar. Mijn moeder had verkering met een vriendje van mijn vader. Maar mijn vader zei tegen dat vriendje dat hij moest oprotten omdat hij haar wilde. Soort landjepik, ja. Dat kon hij wel, die ouwe.”
Knikkers stelen
“Mijn ouders hebben als tieners de Tweede Wereldoorlog bewust meegemaakt. Mijn moeder heeft weleens verteld dat ze niks te vreten hadden. Toen is ze naar Zwolle gelopen, om bij een boer eten mee te krijgen. Ze had een stuk vlees aan haar bovenbeen vastgebonden en zo is ze teruggelopen naar huis. Ze is een paar keer aangehouden door Duitse patrouilles, maar ze heeft het wel gehaald.”
Zijn vader had warme gevoelens voor de Duitsers. “Maar ja, hoe oud was die ouwe toen die Duitsers kwamen? Dertien, veertien? Hij had het als jonge jongen zwaar en dan komen een stel van die goedgeklede moffen met glimmende wapens sigaretten en chocola uitdelen... Ik kan me voorstellen dat je dan denkt dat die gasten niet per se de slechteriken zijn. Hij vertelde me ook eens dat hij aan het oostfront had willen vechten tegen de Russen. Dat was denk ik een beetje een rare jongensdroom van hem. Hij was zeker geen nazi of zo, hoor.
Benieuwd naar de rest van het artikel? Bekijk 'm in de nieuwste Panorama of check het via Blendle.
- Privéarchief, ANP