Sander Lantinga houdt van prikkels. Althans, hij woont in het hart van de Amsterdamse Jordaan, dus dat hopen we voor hem. Het zijn de nadagen van de coronacrisis als we hem spreken, de stad is ontwaakt. Op elke stoep staan terrasstoeltjes, her en der sjokken toeristen rond. Sander zwaait de deur van zijn herenhuis met een grote grijns open, in zijn kielzog het blije hoofd van peuterdochter Cato en het harige gelaat van een Britse korthaar. In optocht lopen we door het souterrain naar de binnentuin, voor Amsterdamse begrippen een flinke unit, compleet met een overdekte mancave. Van een strak gestileerde situatie is geen sprake, het is een en al rondslingerende steps, mini-autootjes, plantjes en wipstoeltjes. Terwijl Cato de kat luid lachend achtervolgt op het lapje kunstgras, schuift Sander een stoel naar achteren. Hij oogt ontspannen, wat deels te maken zal hebben met de vakantie die hij in het vooruitzicht heeft. Nog een paar dagen, dan gooit hij zijn uit de kluiten gewassen Chrysler vol met zwemspullen, zonnebrand en boeken, en zet hij met het hele gezin – vrouw Tessel en de drie kinderen – koers richting Italië, Slovenië en Kroatië. Vier weken lang helemaal niets, telefoon op stil en relaxen maar. Aan het gezicht van Sander te zien kan hij niet wachten om in zijn space shuttle te stappen.
Gas erop en gaan.
Ben je toe aan vakantie?
‘Ja, ik heb het wel echt nodig. Mijn hoofd uitzetten, geen afleiding, even bijkomen. In principe zou ik die ontspanning in het weekend kunnen vinden, maar dan leg ik mezelf toch van alles op. Naar de markt, een zonnebril kopen, langs de Turkse slager, fruit halen bij de groenteboer. Het voelt niet goed om te gaan zitten voordat ik die hele to-dolijst heb afgevinkt. Vaak is het half 5 ’s middags voordat ik daarmee klaar ben en dan moet ik ook nog stofzuigen. Op vakantie heb je dat niet, daar staat de stofzuiger je niet aan te staren. Onder die geforceerde omstandigheden kan ik heel goed aartslui worden, wat dat betreft ben ik echt een saaie lul. Ik ben zo’n zeldzaam figuur dat op vakantie minder drinkt dan thuis en dikwijls om half 10 ’s avonds al in bed ligt.’
Rust lijkt niet overbodig, want dj’s vallen bij bosjes om. Rámon Verkoeijen, Sander Hoogendoorn, Patrick Kicken, je maatje Coen Swijnenberg. Allemaal een burn-out. Hoe komt dat, denk je?
‘Anders dan tv-presentatoren, die vaak toch in dienst staan van hun programma, zijn dj’s heel erg één met hun show. Het is een soort persoonlijk venster op je eigen leven. Als jij een burn-out hebt, dan vertel je daar dus ook over. Het lijkt daardoor alsof dj’s vaker overspannen zijn dan bijvoorbeeld zorgmedewerkers, maar dat komt deels omdat je er meer over hoort. Het is nu ook anders dan tien jaar terug, toen een burn-out nog vrij taboe was. Als je overspannen was, dan was je niet sterk. Mensen zagen het als een vorm van falen en hielden het daarom eerder stil.’
Schaamde jij je toen je een burn-out kreeg, acht jaar geleden alweer?
Grappend: ‘Je kunt veel zeggen, maar ik was wel de eerste dj met een burn-out. Daar schaamde ik me niet voor. Ik heb weinig last van gêne, dat heeft mijn radio- en tv-carrière wel bewezen. In de loop der jaren heb ik veel gekke dingen gedaan, waar ik allemaal open over ben geweest. Mijn burn-out was een nieuw hoofdstuk in mijn leven, dus daar moest ik over vertellen. En dat heb ik ook gedaan.’
Je was in je donkerste periode 24 uur per dag bang voor alles. Hoe beklemmend was dat?
‘Een burn-out is een traject dat voor iedereen anders is. Dat geldt voor de oorzaak, het herstel en de symptomen. In mijn specifieke geval uitte het zich in paniekaanvallen, die heel beangstigend waren en me ontzettend onzeker maakten. Je weet: ik voel me nu goed, maar dat kan over vier seconden weer voorbij zijn. Er hing constant een zwaard van Damocles boven mijn hoofd: soms viel-ie, soms niet. Het was volledig onvoorspelbaar wanneer dat gebeurde, dus ik was constant op mijn hoede, en in een staat van paraatheid. Zelfs op momenten dat ik eigenlijk goed in mijn vel zat, was ik bang dat het straks weer mis kon gaan, waardoor de vrolijke bui alweer verdween. Ik was angstig voor de angst, waardoor ik angstig werd. Het is zoals Roosevelt ooit zei: ‘The only thing we have to fear, is fear itself.’ Waar je bang voor bent, roep je over jezelf af.’
Heb je de oorzaak van je overspannenheid kunnen achterhalen?
‘Dat heeft lang geduurd, want het is als een ui die je afpelt. Eerst kom je bij de lagen van druk-druk-druk, veel van jezelf moeten en perfectionistisch zijn. Dat zit er allemaal in bij mij, dus dat zijn allemaal onderdelen. Uiteindelijk kwam ik tot de kern, en dat was dat ik al jaren niet goed voor mezelf zorgde, waarvoor de kiem werd gezaaid toen mijn moeder op mijn 16 de overleed. Ik heb nooit de tijd genomen om dat een plekje te geven, om te rouwen en daar conclusies aan te verbinden. Het was een gegeven dat ze er niet meer was, dat was dat, en daarna ging ik snel door met mijn leven. Dat deed haar geen recht aan, en mezelf ook niet.’
Hoe zag je leven eruit voordat je moeder overleed?
‘Het was een heel normale jeugd in Biddinghuizen, waar ik ben geboren en opgegroeid. Mijn vader was salesmanager, mijn moeder huisvrouw. Ze maakte mijn broer en mij ’s ochtends wakker voor het ontbijt, smeerde de boterhammen voor onze lunchpakketjes, de gymtas stond klaar in de gang. Op donderdagavond ging ze met een paar vrouwen van haar leeftijd gymmen in de plaatselijke sportzaal en ze had dezelfde schoonmaakmanie als ik, lekker poetsen. Over emoties en gevoelens werd niet gepraat, maar het was wel een gezellig en open gezin. Ik was een praatjesmaker met een klein hartje, niet het type dat het bloed onder je nagels vandaan haalde, maar wel met veel bravoure en een grote mond.’
Was radiomaken als klein ventje al je grote droom?
‘Ik was zo’n jongetje dat elke maand een ander droomberoep had: op jonge leeftijd was dat circusbeertje, later brandweerman, astronaut, Bruce Springsteen. Tv-kijken vond ik leuk en de radio stond bij ons altijd aan: Tom Mulder, Jeroen van Inkel, ze kwamen allemaal voorbij. Maar ik heb nooit gedacht: ik ga lekker beroemd worden of radio maken. Wat ik wel altijd al mooi vond, was verhalen vertellen. Dat was vaak lastig, want ik heb een heel Amsterdamse familie, met neven en nichten van twintig jaar ouder dan ik. Om de twee weken gingen we met een pan soep naar Osdorp, daar zat dan een mannetje of veertien te schreeuwen of Bryan Roy wel of geen goede linksbuiten was. Ik zat erbij en kwam nauwelijks aan bod, waar ik een bepaalde mate van compensatiedrang aan overgehouden heb. Ik wilde gehoord worden, wat ik later heb verfijnd met: ik wil de grappigste en de leukste zijn.’
Wat spookte je allemaal uit om dat te bereiken?
‘Je kunt beter vragen: wat deed ik niet? In m’n nakie in het water springen, jongleren met eieren bij de snackbar, hele sketches van Paul de Leeuw naspelen. Ik was altijd aan het oreren en liet af en toe een schot hagel los en keek wat dat opleverde. Na de dood van mijn moeder deed ik dat in het kwadraat, want humor was het enige wat ik echt bezat, mijn fundament. Ik trok een clownspak aan en hing de pias uit, omdat ik dacht: dan wordt er tenminste nog wat gelachen. Op die manier hoefde ik nooit over mijn gevoelens te praten of na te denken. Ik was die gezellige gast die elke avond tot laat aan de bar stond en mensen blij maakte, inclusief mezelf. Ik zei altijd tegen iedereen: ‘De dood van mijn moeder heeft me sterker gemaakt, en hoe gek het ook klinkt, het verdriet is minder groot dan ik ooit had kunnen bedenken.’ Dat bleek nonsens, want ik had het gewoon heel erg weggestopt. Na twintig jaar kwam dat er allemaal uit.’
Zou je kunnen stellen dat je burn-out een wake-upcall is geweest?
‘Het is een wijze, maar ook dure les geweest, met als resultaat dat ik een stuk normaler ben geworden. Het is allemaal wat minder geforceerd, ik moet minder van mezelf en ben niet meer zo snel geneigd om ‘ja’ te zeggen. Als ik iets niet wil, dan durf ik dat uit te spreken. Dit klinkt heel erg Libelle, maar ik bewaak mijn balans beter. Dat is de sleutel van alles. Als ik merk dat het piepje van een vrachtwagen ineens te hard binnenkomt of als ik in een lamp kijk en het licht doet pijn aan mijn ogen, dan weet ik dat ik zintuigelijk op scherp sta. Voor mij is dat een signaal dat ik even 24 uur wat rustiger aan moet doen, en dat doe ik dan ook. Om dat te leren ben ik in therapie geweest, maar uiteindelijk moet je zelf tot inzichten komen. Nadat het kwartje bij mij was gevallen, werden de paniekaanvallen steeds minder, totdat ze op een gegeven moment helemaal weg waren.’
Was de weg daarmee vrijgemaakt voor een burgerlijker, rustiger leven?
‘Ja, zeker. Voor die tijd dacht ik daar nooit over na. Daar was geen tijd of plek voor. Het was ’s avonds niet eens een keuze om te gaan feesten of iets te gaan drinken in de kroeg, het was de enige optie. Al mijn vrienden gingen één of twee keer per week mee. Als de een niet kon, dan belde ik de ander. Ik had mijn vaste kliek, waardoor ik zes keer per week kon gaan. Daar hoorde een wodkaatje bij, een biertje, nog een wodkaatje… Kinderen wilde ik niet, dat paste niet in mijn leven. Mijn vaste praatje was: ‘Als je kinderen krijgt, dan ben je de regie over je leven kwijt. Je moet je aanpassen, eerst omdat je hun luiers moet verschonen, later omdat ze de afstandsbediening van je afpakken.’ Maar ja, na de burn-out begon het toch te kriebelen. Ik was met de juiste vrouw, er was rust. Op een ochtend werd ik wakker, ik keek mijn vrouw aan en dacht: ik ben heel benieuwd hoe een kind van ons er eigenlijk gaat uitzien. Toen heb ik dat gezegd, en kijk aan, nu heb ik drie kinderen, haha.’
Hoe ben jij als vader?
‘Ik ben een ontzettend goede vader, ook omdat ik losbandig en mateloos ben. Ik steek heel veel tijd, liefde en energie in ze. En ik verwen ze. Lekker met de kinderwagen door Amsterdam lopen, plakje worst hier, stukje kaas daar. Met de oudste twee ga ik graag zwemmen, dan ben ik ook zo’n vader die meegaat van de glijbaan, totdat alle ogen rood zijn van het chloor. Ik vind het leuk om ze mee te nemen naar Nemo of de bioscoop, maar ik geniet er ook van om thuis met z’n vijven in de tuin te gourmetten. Dan krijgt iedereen zijn eigen pannetje, en natuurlijk grijpt eentje dan het hete pannetje in plaats van het steeltje vast, maar dat hoort er ook bij.’
Wat is er overgebleven van het rock-’n-roll-leven van weleer?
‘Als ik uit eten ga en er lekker in zit, dan is het vaak: nou, nog één wijntje. En nóg eentje. Het ligt op de loer, dat mateloze, het losbandige. Dat zit nu eenmaal in me. Maar ik drink veel minder alcohol dan vroeger, doordeweeks bijna niet. Drugs doe ik ook niet meer, blowen niet meer, roken niet meer. Ik loop tegenwoordig vier keer per week hard en eet regelmatig en gezond. Dat moet ook wel, je wilt niet dat je op je 53 ste denkt: mijn lichaam stort in. Ik wil toch echt wel 106 worden.
Dat ging eerder niet.’
Hoe ziet jouw schema eruit als je niet met je kinderen of je werk bezig bent?
‘Dat komt bijna niet voor, maar ik vind het nog steeds heerlijk om ergens te gaan eten. Of de horeca überhaupt, dat is een hobby hoor. En ik hou van stripboeken verzamelen. Hierboven heb ik een kamer, het kantoortje noem ik dat, waarin een hele batterij stripboeken staat. Ik heb ook originele tekeningen van onder meer Douwe Dabbert, Sjors en Sjimmie-pagina’s van Robert van der Kroft, illustraties van Jan van Haasteren. Die heb ik allemaal ingelijst en daar ben ik heel trots op. Ik ga regelmatig naar veilingen of even langs bij stripwinkel Beeldverhaal op de Bilderdijkstraat, tot ergernis van mijn vrouw, want ik kom zelden tot nooit met lege handen thuis. Laatst heb ik nog een stuk of vijftig edities van MAD Magazine gekocht, ken je dat? Ik had er al een stuk of vijftig, die leg ik dan apart, zodat ik ze kan ordenen en op nummer leggen. Daar word ik rustig van.’
Je hebt weleens over jezelf gezegd dat je een gewoontedier bent, op het autistische af. Ben je daar ooit op getest?
‘Nee, ik ben er niet op getest. Ik kan moeilijk tegen veranderingen en dat soort dingen. Een voorbeeld: op vrijdag ben ik vrij en dan geef ik altijd eerst alle planten water en daarna verschoon ik de bedden van de kinderen. Mijn vrouw zegt weleens: ‘Dat kan toch ook later of op een andere dag?’ Maar nee, ik doe dat op vrijdag, anders word ik onrustig. Als er visite is geweest, dan moet ik daarna ook altijd even het toilet schoonmaken. En als mijn vrouw een keer de was doet en uithangt, normaal gesproken mijn klusje, dan loop ik toch even naar boven om te controleren of alles wel recht hangt en niet gekreukeld is.’
Wie heeft er thuis de broek aan: je vrouw Tessel of jij?
‘Ik denk dat we samen in een tuinbroek zitten (lacht). Nee, dat hebben we niet. Er is er niet eentje bij ons thuis de baas. Dat vind ik ook wel fijn.’
Tessel is behalve je echtgenote ook je voormalige bazin bij BNNVARA. Was het niet raar om iets te beginnen met een collega?
‘Tessel begon als stagiaire bij BNNVARA, we werkten niet samen. Ik vond haar een aardig meisje, maar we hadden niet zo veel met elkaar. Totdat ik op een gegeven moment een interview voor een tijdschrift had gedaan, waarin ik vertelde over het overlijden van mijn moeder. Ik laat interviews altijd nog even door iemand lezen voordat ik akkoord geef, en Tessel was nog de enige op de redactie, dus ik printte het uit en gaf het aan haar. Ze was aardig geraakt door de tekst, ook omdat haar eigen moeder op dat moment heel ziek was. We raakten aan de praat, over haar moeder en mijn moeder, en we rookten allebei, wat ook een band schept. Steeds vaker gingen we naar buiten om te roken en te kletsen, als vrienden of goeie collega’s, of hoe je dat ook noemt. Dat heeft een jaar geduurd, daarna eindigde bij ons allebei onze relatie, en sloeg de vonk over. Het is nooit handig om iets te beginnen met een collega, ook al is het voor één keer op een kopieerapparaat.
Maar ja, liefde hou je ook niet tegen.’
Heb jij voor Tessel flink de beest uitgehangen met de vrouwen?
‘Dat heb ik dus niet gedaan. Ik kom uit Biddinghuizen hè, en daar was het huilen met de pet op qua vrouwen. Voor alle meisjes die nu boos worden, zo bedoel ik het niet, ik bedoel dat er niet veel keuze was. Het aanbod in Amsterdam of Zwolle is nu eenmaal vele malen groter dan in een dorpje met 4.500 inwoners. Je zoende eens met iemand, daarna met de ander, nog een keer met de volgende en dan had je het wel gehad. Pas toen ik naar Zwolle verhuisde, ging ik redelijk los en heb ik de schade een beetje ingehaald, maar na een half jaar kreeg ik al verkering met mijn eerste liefde. Dat duurde twee jaar en vervolgens was er een half jaartje niks, toen een relatie van zes jaar en vrij snel daarna kwam Tessel, wat ook alweer dertien jaar geleden is. Ik heb dus wel een en ander gedaan, maar ik heb niet de palmares van Johnny de Mol, zeg maar.’
Was je voordat je bekend werd ook al in trek?
‘Dat vind ik een moeilijke vraag. Laat ik het zo zeggen: ik zag mezelf nooit als een jongen die heel erg in trek was. Dat heeft me denk ik wel in de weg gezeten, en voor onzekerheid gezorgd. Wat natuurlijk weer prima gecompenseerd kon worden door het feit dat ik dacht: als ik niet knap ben, dan laat ik de vrouwen lachen. Ook zij werden onderwerp van mijn levenslust en fantasie.’
Zou je nu van jezelf durven zeggen dat jij een goeie catch bent?
‘Nee, dat zou ik nu ook niet zeggen. Absoluut niet. Ik vind dat ik te grote oren heb, ik heb tanden die scheef staan, mijn haar zit al mijn hele leven niet. Ik zeg weleens: ‘Ik heb geen bad hair day, maar een bad hair life.’ Maar ik heb vooral geen symmetrisch gezicht. Als je mij in de spiegel ziet, dan ben ik links een heel ander mens dan rechts. Aan de voorwaarden voor schoonheid voldoe ik gewoon niet.’
Stoort het je dat je geen prototype hunk bent?
‘Nee, daar zat ik vroeger een stuk meer mee. Ik hou me er niet echt mee bezig, maar ik laat het ook niet meer helemaal vieren. Je wordt ouder en pafferiger, totdat ik vorig jaar op een gegeven moment de 105 kilo aantikte. Toen dacht ik: ik kan mezelf voor de gek blijven houden, met mijn broodjes zalm en wodkaatjes wegtikken, maar het is misschien toch fijn als je iets normaler doet. Ik heb me niet meteen de volgende dag bij de Weightwatchers aangemeld, maar ik ben gaan hardlopen, eet af en toe een salade als avondeten, wat minder koekjes overdag. Dat hou ik nu een jaar vol en ik ben 15 kilo kwijt.’
Net als veel andere dj’s doe je naast je radiowerk ook nog van alles en nog wat. Is dat nog steeds die vermaledijde drang om gehoord te worden?
‘Nee, dat vind ik gewoon leuk. Ik maak radio met heel veel liefde, maar ik vind het ook prettig om dingen los te doen van Coen (Swijnenberg, red.) en de radio. Om er dan achter te komen dat ik dat beter nooit meer kan doen, of dat het juist inspiratie oplevert. Of alleen maar een goeie anekdote.’
In welke categorie valt je laatste tv-project, dat op z’n zachtst gezegd geen volle zalen trok?
‘Na die burn-out heb ik gezegd dat ik radio en tv niet meer ging combineren, het is te veel, twee dagelijkse banen. Maar na zeven jaar wilde ik mijn grenzen toch weer eens verleggen, mijn horizon verbreden, ook omdat ik andere tv-programma’s heb gedaan en weet hoe leuk dat kan zijn. Toen kwam Sander en het Mysterie van de Legendarische Duo’s op mijn pad, wat qua kijkcijfers geen succes was, maar ik heb het met heel veel plezier, liefde, aandacht en inspiratie gemaakt. Ik heb er alleen maar goede herinneringen aan.’
Voor het geld hoef je het sowieso niet te doen, want het salaris van Coen en jou wordt geschat op 2 miljoen euro per jaar. Komt dat in de buurt?
‘Als dat zo was, dan had ik de vlag uitgehangen. In de verste verte verdien ik geen 2 miljoen per jaar. Dat blijft toch zo’n geest uit het verleden, dat dj’s bakken met geld binnenhalen. Vroeger werden er misschien zulke bedragen uitgekeerd, voor de Balkenendenorm, toen er nog niet zo veel dj’s waren als nu en veel minder zenders. Maar de markt is nu anders, je moet dezelfde taart met veel meer partijen delen. Voordat Coen en ik van 3FM overstapen naar Radio 538, hebben we vaker gesproken met de commerciëlen. Als we voor het grote geld hadden willen gaan, dan hadden we dat veel eerder moeten doen. Maar op dat moment was de tijd nog niet rijp, in 2015 wel. Het was een keuze die we met ons hart hebben gemaakt.’
Hoe schaal jij jezelf in qua dj, behoor jij tot de top?
‘Dat is een gewetensvraag. Je hebt dj’s die vier platen prachtig aan elkaar kunnen linken en lekker in het introotje perfect op de maat de volgende plaat aankondigen. Dat is een intercity die voorbijraast. Dat kan ik niet, helemaal niet zelfs. Je hebt ook dj’s die de techniek goed beheersen, en die zich dat helemaal eigen hebben gemaakt, maar dat ben ik ook niet. Ik vind wel dat ik ontzettend goed mensen kan vermaken op de radio, dus ik ben wel dj, maar in ieder geval geen conventionele dj. Ik heb daardoor wel mijn handen vrij voor af en toe een serieuze en journalistieke vraag, maar ook voor rare ingevingen en de boel ontregelen, zoals ik dat al mijn hele leven doe. Dat beheers ik wel, en als ik heel eerlijk ben, zit ik daarmee wel in het topsegment. Ik ben geen allrounder, maar de spits. Ik scoor en dat is het.’
Dit interview verscheen eerder in Playboy.
- Floor Baxmeier
- William Rutten/ANP