Iedere dag het nieuws dat echte mannen interesseert
Premium

Verslaggever gaat nat op hoogste duiktoren van Nederland

Van de (lage) duikplank bij de lokale zwemvereniging durven we allemaal, maar de gevreesde duiktorens, waar er in Nederland nog maar weinig van bestaan, zijn een ander verhaal. Onze verslaggever dacht de tien meter wel even aan te kunnen. Totdat zijn hoogtevrees opspeelde en hij ineens doodsangsten uitstond. “Is dit zelfmoord?”

Duiken

In huize Claus is de zondagavond heilig. Kinderen op bed, vrouwlief languit op de bank kijkend naar pulpprogramma’s als Temptation Island of Real Housewives of Amsterdam en heer des huizes met zijn noise cancelling koptelefoon achter de laptop, verdwalend in het universum van bizarre YouTube-filmpjes. Van een Roger Federer-compilatie beland ik bij een samenvatting van een schoonspringtoernooi in Kroatië en die leidt mij weer naar een Zweeds experiment op het kanaal van The New York Times. Geen rariteiten, tot dat laatste filmpje. In de zestien minuten die volgen zie ik mensen in hun zwembroek en badpak bovenop een tien meter hoge duiktoren. Op het punt van springen staan zij allerminst. Ze twijfelen ernstig, allemaal. Geworstel, gevloek, doodsangsten, mentale strijd, volledige monologen: het komt allemaal voorbij bovenop die duikplank. ‘We wilden mensen vastleggen die geconfronteerd worden met een moeilijke situatie, om zo een portret van de twijfelende mens te maken,’ lees ik in de bijsluiter. Dat is de filmmakers goed gelukt. “Fuck, dit is gewoon onmogelijk,” verzucht een lange, gespierde twintiger, na minutenlang naar beneden te hebben gestaard. Met de staart tussen de benen neemt hij de trap omlaag. Net als een andere, getatoeëerde ‘bink’. En zo nog veel meer mensen in het filmpje. Allemaal te bang om van een tien meter hoge duikplank te springen. Wat een watjes, grinnik ik. Doe ik met twee vingers in de neus.

Onze verslaggever hield het maar even droog.

Leuk en uitdagend

De volgende dag mail ik met de nodige bravoure mijn hoofdredacteur: “Dag chef, gisteren een filmpje gezien van mensen die niet eens van een tien meter hoge duikplank durven te springen. Kijktip! Zal ik maar even voordoen hoe het moet dan?” Mijn stoere praatjes krijgen groen licht en dus heb ik al snel een afspraak met schoonspringer Dylan Vork, de voormalige nummer 10 van de wereld. Niet omdat ik iemand erbij wil om mijn handje vast te houden, maar van een paar professionele tips en aanwijzingen wordt niemand slechter. Dan mailt ook Celine van Duijn mij terug, de Europees kampioen schoonspringen van 2018. “Wat een leuk en uitdagend idee, maar inderdaad: daar komt enige training wel goed van pas. Tien meter is niet zomaar een hoogte en er kan genoeg fout gaan.” Uhm, pardon? Ik lees die laatste zin tot drie keer toe. Fout gaan? Wat kan er fout gaan dan? Oh, natuurlijk, dat zegt ze alleen omdat zij een topsporter is en topsporters stellen veiligheid boven alles. No big deal.

De warming-up van schoonspringers liegt er niet om.

Uiteindelijk is het Dylan Vork die er over drie weken op zal toezien dat ik mijn sprong kan navertellen. Drie weken: dat is veel tijd om na te denken. Die opmerking van Van Duijn blijft toch hangen, merk ik. Wat bedoelde ze daar nou mee? Die avond vertel ik mijn vriendin van mijn duikplankambities. “Maar jij hebt toch hoogtevrees?” reageert ze verbaasd. “Vorig jaar, in dat reuzenrad, toen kreeg je nog net geen paniekaanval. Wat doe je jezelf nou weer aan?” Tja, ze heeft een punt: ik heb een eigenaardige vorm van hoogtevrees. Als skater sprong ik tot diep in mijn dertiger jaren onbevreesd van trappen en hoge muren, maar zodra ik zelf geen controle over een situatie heb, schijt ik zeven kleuren. Een mailtje van een collega: “Jezus Ryan, wat hoor ik nou? Weet je het zeker? OMG. Succes alvast!” Overdreven reactie, denk ik nog bij mijzelf. Een appje van een vriend. “Tering, 10 meter? Gast, da’s hoog! Zal ik iets zeggen op je uitvaart?”

Waar ben ik aan begonnen?

Een week voor mijn sprong zit ik met een vriend in de kroeg. “Volgende week spring ik van de 10-meter toren af,” vertel ik met mijn zwaarste stem. “Oh ja? Leuk. Heb ik ook gedaan,” zegt hij zonder met zijn ogen te knipperen. “Hoog hoor,” gaat hij verder. “Zodra je helemaal bovenaan staat en naar beneden kijkt, zijn alle mensen in het zwembad van die kleine stipjes. Moet je wel tegen kunnen. Je hebt geen hoogtevrees, toch?” Ik sla mijn biertje achterover en de volgende ook. “Neuh. Maarre, het is verder wel prima te doen toch?” vraag ik. “Zeker, maar ik geef je wel één tip: direct springen zodra je daar aankomt. Niet te lang nadenken. Ik kreeg namelijk eerst een soort spoedcursus van een soort begeleider. Grootste fout ooit. Die gozer maakte mij dus alleen maar bang. Beetje uitleggen wat er allemaal kan fout gaan. Wat je vooral niet moet doen. Dat gaat allemaal in je hoofd zitten. Nee, gewoon meteen, hup, springen. Gaan. Jij hebt niet zo’n vervelende begeleider toch?” Ik sla nog maar een bier achterover.

De dag vóór D-Day spendeer ik grotendeels door mijzelf af te vragen of een verslaggever die uiteindelijk te bang is om van een hoge duikplank te springen ook een leuk verhaal zou kunnen opleveren. U begrijpt: de zelfverzekerdheid waarmee ik dit project instapte is via lichte twijfel omgeslagen tot blinde paniek. En wat doen mensen in zo’n situatie? Juist, het domste wat je maar kan doen: op internet opzoeken wat er dan allemaal mis zou kunnen gaan. Op huisarts.nl lees ik iets over oogbeschadiging, op Skoften zie ik een filmpje van een vakantieganger die van de tien meter plat op zijn rug valt (inclusief foto van die compleet vermorzelde rug) en op YouTube circuleren filmpjes met titels als ‘Springen van een metershoge duikplank: doodsbang!’ In een van die vlogs waarschuwt een trainer van een zwemvereniging met welke snelheid je van deze toren valt (60 km p/u) én dat water als beton kan aanvoelen. Fijn. In een artikel van Omroep Brabant zegt schoonspringster Else Guurtje Praasterink: “Een arts vertelde me dat het springen vanaf de tien meter-toren te vergelijken is met een botsing met een auto. Bij mij gaat het over het algemeen goed, maar een klein foutje kan wel een flinke klap zijn.” Eigenlijk had ik allang naar bed moeten gaan, maar mijn koppige brein besluit nog een laatste website te openen. Een forum, waarop een anoniem persoon zich afvraagt vanaf welke hoogte een val in het water dodelijk kan zijn. Een kleine greep uit de reacties:

“Ligt eraan hoe je het water raakt, maar ik denk vanaf tien meter al. In sommige gevallen merkt men het niet gelijk. Vaak is er dan sprake van inwendige bloedingen.”

“Bij een domme val kan tien meter dodelijk zijn.”

“Duiken in een gewoon zwembad kan al fataal aflopen. Iemand die ik kende overkwam het op zijn vakantie. Was wel even slikken.”

Oké, ik wil niet meer. Maar ik zal wel moeten. Sterker nog: het is al bijna zover. D-Day. “Mag ik je nog een keer goed in je ogen kijken?” zegt mijn vriendin die ochtend, met een nare grijns. “Je weet dat ik van je hou hè?” Ik weiger mee te gaan in deze zieke grap. “Opzouten, ik zie je vanavond gewoon. Heelhuids!” Ik vertrek vol goede moed richting Amsterdam, maar niet voordat mijn vriendin nog even naroept: “Weet je wat trouwens ook heel grappig zou zijn? Als jij straks weer boven water komt en pas twintig seconden later je zwembroek. Succes lieverd!”

Uitstelgedrag...

Mount Everest

In het clubhuis van het Sloterparkbad in Amsterdam-West schudden mijn klamme handjes die van Dylan Vork. “Zo, ben je er klaar voor?” vraagt de oud-kampioen. Ik zeg niks, kijk hem amper aan. Het uitzicht achter hem, achter de ramen van het clubhuis, vereist al mijn aandacht. Want daar, aan de rand van een groot, diep zwembad, daar staat ie: mijn Mount Everest. Een gigantisch gevaarte met vier duikplatforms en talloze trappetjes. “Sodeju,” mompel ik zachtjes. “Da’s best wel hoog.” Dylan kan er om lachen. Ik niet. “Komt goed,” zegt hij kalm. “Ik ga je klaarstomen.” Nog niet, alsjeblieft. Ik heb zo veel vragen. De eerste: “Even eerlijk, zijn er risico’s? Buiten een paniekaanval om?” Dylan schudt zijn hoofd. “Eigenlijk niet. Nou ja, er is altijd wel een soort van risico. Kijk, als jij straks als een spaghettisliertje het water raakt, zal je lichaam onder water alle kanten worden op geschoten. Dat wil je niet hebben. Het belangrijkste is om tijdens je sprong spanning te houden op je lichaam. Zodat je, als je eenmaal in de lucht bent, geen gekke bewegingen maakt.” Grijnzend: “En dan maar hopen op het beste. Nee joh, geintje. Komt goed.” Leuk, die schoonspringhumor.

“Kom, we gaan opwarmen,” zegt Dylan. De warming-up van schoonspringers liegt er niet om. Met push-ups, koprollen, planking, rek- en strekoefeningen en nog een heleboel vervelende inspanningen zet Dylan mij in bruut tempo aan het werk. “Ik weet niet of ik hierna die trap zo nog kan beklimmen,” mopper ik, snakkend naar adem. “De warming-up is belangrijk,” kaatst Dylan de bal terug. “De spanning die je bij deze oefeningen voelt in je lijf, moet je straks kunnen toepassen in je sprong.” Volgende onderdeel: twintig keer vanaf de rand van het zwembad de ideale basissprong oefenen. Een soort Da Vinci Code van de juiste armslag, de correcte heupbeweging, de perfecte balans en de juiste manier van je lichaam aanspannen en dat alles ook nog eens in de juiste volgorde. Oh, en dan ook nog springen. “Je zwabbert nog iets te veel met je armen,” concludeert Dylan na mijn zoveelste poging. Ik knik alsof ik begrijp wat ik fout doe, maar in mijn hoofd geef ik Dylan een stomp. Ineens schieten die wijze woorden van mijn vriend door mijn hoofd: “Zodra je daar binnenkomt, direct van dat ding afspringen.” Ik stel het ludieke idee voor aan Dylan. “Oh, van mij mag je,” zegt hij direct. “Joh, wat mij betreft ren je van dat ding af. Maar ik denk zelf dat het fijn is om de boel een beetje op te bouwen en met de juiste houding en instelling te springen.” Hij heeft gelijk. Hij is de prof. Die vriend is vorig jaar nog dronken uit een boom gevallen. “Goed dan, we doet het op jouw manier,” besluit ik.

Die insteek loont: de eerste complimentjes zijn een feit, nadat het eindelijk lukt om mijzelf als een potlood in het water te laten vallen. Op de lage duikplanken laat Dylan, die twee jaar geleden zijn profcarrière moest opgeven wegens artrose in zijn rug, zien hoe het moet. Moeiteloos schudt hij de dubbele salto’s en spectaculaire schroeven uit zijn mouw. “Dit waren mijn eerste sprongen in twee jaar,” zegt hij met een grote grijns. “Ik mis het wel, maar klusjes zoals deze maken veel goed.” Sinds drie maanden geeft Dylan lessen in schoonspringen aan de jongere garde. “Mooi werk,” zegt hij. “Jonge kids voor het eerst van de tien meter afhelpen blijft leuk.” Ik krijg nog een paar balansoefeningen en doe een belachelijke poging tot een salto als Dylan zegt: “Je bent klaar voor de drie meter.” Ho. Moet ik nou een sprong die ik pas zeven minuten geleden voor het eerst op de grond heb gedaan van drie meter hoog gaan doen? “Het is exact hetzelfde. Gewoon doen wat je net deed, dan komt het goed.” Makkelijk praten. Van drie meter ben ik vaker gesprongen en toch bekruipt mij op de eerste traptreden van deze toren des doods een unheimisch gevoel. Misschien omdat ik weet waar deze halte toe leidt. Omdat boven mijn hoofd een veel, veel grotere uitdaging wacht. Geen tijd om te filosoferen. “Drie meter!” schreeuwt Dylan vanaf de zijkant van het zwembad. Dat is mijn startschot. Ik sta met mijn tenen aan de rand en tuur naar beneden. Pff, dit is al hoog zeg. Mijn hoofd draait op volle toeren om alle uitleg in de praktijk te brengen, mijn hart en ziel zeggen: Wat ben je nou aan het doen? Als je er maar niet over denkt om te springen hè? Zes seconden later schiet mijn hoofd alweer boven water, snakkend naar adem. “En?” roep ik naar Dylan. Duimpje omhoog. “Prima. Voor een eerste keer. Maar we doen er nog een of twee. Je dook te veel naar voren. Moet je straks niet doen bij de tien.”

De tien meter plank. Kind kan de was doen.

Vervelend nieuws

Na nog eens twee halfslachtige pogingen tot een schone sprong vanaf drie meter krijg ik vervelend nieuws. “De vijf meter is bezet door een paar X-Divers,” zegt Dylan. “We gaan direct door naar de 7,5.” Ho, dit stond niet in de bijsluiter. De 7,5. Dat is tweeëneenhalf keer zo hoog als de drie. Nou, oké dan.” Ik geef Dylan een boks en klim met lood in mijn benen naar het een na hoogste duikplatform van Nederland. Met een bonzend hart nader ik de rand. “Ho, wacht!” roept Dylan, nu vanaf de zijtribune. “Eerst op het droge een paar keer oefenen!” Stapje terug. Adem in, adem uit. Ik oefen de basissprong maar vergeet alles wat mij vandaag verteld is. De adrenaline giert door mijn lijf. Mijn hoogtevrees is nu even de baas. Ik kijk naar beneden: wat een duizelingwekkende hoogte. Alles in mijn lijf wil hier zo snel mogelijk weer naar beneden. Met de trap. Toch ga ik aan de rand staan en tuur omlaag. Alle aanwezige X-Divers, schoonspringers en recreatieve zwemmers stoppen hun bezigheden en kijken omhoog. Ik schakel mijn brein uit, span mijn tenen aan, produceer een gehaaste armzwaai en spring een halve meter naar voren. Op hoop van zegen. AAAAAAAAAARGH! De val lijkt tien keer langer te duren dan die vanaf de laffe drie meter. Met alle moeite hou ik mijn lijf enigszins recht. Plons! Overleefd.

Veel tijd om van deze prestatie te genieten is er niet. “En nu door naar de tien!” roept Dylan direct. U denkt wellicht: wie van 7,5 meter afspringt, gaat ook wel even fluitend van de tien meter af. Nou, niet dus. Mijn coach vindt het verschil tussen die twee gigantisch, zo vertelde hij mij eerder al. “Op die hoogste is er niks meer boven je hoofd. Daardoor voelt het veel hoger.” Als ik met trillende beentjes het hoogste platform op loop, begrijp ik direct wat hij bedoelt. Ik kijk om mij heen. Wat een hoogte. Ik wil naar huis. Op de vloer liggen. Duizend gedachten vliegen door mijn hoofd. Ik kijk even naar beneden en zie alleen maar stipjes. Ik nader de rand. De zenuwen gieren door mijn lijf. Niet meer nadenken. Is dit zelfmoord? Ik sta aan de rand. Ik sta er gewoon. Springen, nu! En daar ga ik.

Na de heldendaad was het tijd voor het speelkwartier.

Met een grijns van zo’n tien meter breed zwem ik naar de zijkant van het zwembad. Even checken: geen oogbeschadiging, geen interne bloedingen geen vermorzelde rug. Alles doet het nog. “Goed man!” complimenteert Dylan me. “Voor een eerste sprong van tien meter was dit echt dik in orde. Je hield je lichaam heel goed recht.” Ik knik en zeg: “Ja, die techniek hè?” Dat mijn lichaam volledig verstijfde van angst en dáárom zo mooi recht bleef, zeg ik er maar even niet bij. Opgelucht en trots werp ik nog even een blik omhoog. Dan tikt de fotograaf mij aan: “Uhm, Ryan. Zou je hem nog een keer willen doen? Voor een foto vanuit een andere hoek?” Ik slik een paniekaanval door, trek mijn zwembroektouwtjes stevig aan en antwoord: “Jongen, zo vaak als je maar wil. Met twee vingers in de neus.”

Premium
Je hebt zojuist een premium artikel gelezen.

Online onbeperkt lezen en Panorama thuisbezorgd?

Abonneer nu en profiteer!

Probeer direct
Lifestyle
  • Paul Tolenaar