Op tafel ligt een fotolijst waarin April van der Bijl (35) herinneringen aan haar vader heeft verzameld. Foto’s van hen samen in café De Hallen, zijn café op de hoek van de Willem de Zwijgerlaan en de Jan van Galenstraat in Amsterdam-West. Foto’s ook van vroeger, van vakanties, maar ook andere herinneringen zoals het laatste briefje van 50 euro dat zij van hem kreeg, de rouwadvertentie uit de krant en een papiertje met daarop een handgeschreven tekst die hij schreef voor in haar agenda:
April, ik vindt je véél praten
Maar papa houjt van je
Zielsveel
Liefts papa Thomas
“Ik moest er destijds om lachen,” zegt ze. Niet vanwege de spelfouten, Thomas van der Bijl was namelijk dyslectisch, maar vooral om wat hij schreef. Ze koestert het papiertje als een relikwie dat een van de weinige tastbare herinneringen is die ze nog aan haar vader heeft. Het liefst had ze die hele tekst een paar jaar geleden op haar lichaam getatoeëerd, maar ze koos er toch voor om alleen dat laatste zinnetje op haar arm te laten zetten. Inclusief spelfout, want dat maakt haar vader tot wie hij was. April: “Zo draag ik hem altijd bij me.”
20 april 2006, vroeg in de ochtend.
April, op dat moment 18, ligt nog in bed als haar telefoon gaat. Het is een belletje dat haar leven voorgoed zal veranderen.
“Er is iemand neergeschoten in De Hallen,” hoort ze aan de andere kant van de lijn. “Ik denk dat het Thomas is. Het staat ook al op Teletekst.”
Ze is meteen klaarwakker. Ze trekt een wit joggingpak aan, pakt haar autosleutels, rent naar haar auto, steekt de sleutel in het contact, maar haar auto wil niet starten. Radeloos rent ze de woonwijk uit, naar de grote weg, in de hoop dat er een taxi voorbijkomt. Maar dat gebeurt niet. Uiteindelijk pikt een zoon van een collega haar op met wie zij en een vriendin richting het café scheuren, dat dan al onbereikbaar is door het afgesloten kruispunt en alle politielinten.
Vlak bij het café stapt ze uit en begint zonder achterom te kijken te rennen, zo hard als ze kan, de halve Jan van Galenstraat af, over de trambaan, langs alle winkels. Als ze aankomt bij het café ziet ze nog niks, behalve haar zwager, die met snelle passen haar kant op loopt. Zijn ogen zijn knalrood en hij schudt zachtjes met zijn hoofd. “Die blik in zijn ogen vergeet ik nooit meer,” zegt April. Op dat moment voelt ze al dat het gedaan is. Ze begint keihard te schreeuwen.
“Nee papa, nee papa, neeeeeee!”
Nog geen half uur daarvoor opent Dwight S. van dichtbij het vuur op Thomas, die op dat moment nietsvermoedend zijn café stofzuigt. Dwight S. is samen met Remy H. door ‘moordmakelaar’ Fred Ros geronseld om Thomas het zwijgen op te leggen. Dat gebeurt in opdracht van Willem Holleeder, tegen wie Thomas belastende verklaringen heeft afgelegd bij de politie. Thomas, een jeugdvriend van Cor van Hout en ook een goede vriend van vastgoedhandelaar Kees Houtman (zie kader), is het zat dat Holleeder niet alleen hem, maar ook zijn vrienden intimideert, afperst en uit de weg ruimt, dus als de recherche hem na de moord op Van Hout in 2003 benadert om verklaringen af te leggen tegen Holleeder, doet hij dat. Want het afpersen en het moorden moet volgens hem stoppen, wetende dat hij zijn eigen doodvonnis tekent door met de politie te praten. April: “Dat zei hij ook altijd tegen mij, dat als er iets met hem zou gebeuren Holleeder daarachter zou zitten. Maar ik zei dan altijd: Doe niet zo stom, joh. Maar hij had dus wel gelijk.”
Dood en nieuw leven
De minuten na de moord op Thomas van der Bijl vormen de openingsscène van April, kind van een boef, het boek dat April schreef en dat deze week is verschenen. Een scène die zich laat lezen als een thriller en die de start is van een achtbaan vol emoties waar ze al zestien jaar in zit. Een achtbaan die maar niet tot stilstand wil komen, maar die na de uitspraak in het hoger beroep tegen Willem Holleeder vorige week steeds meer vaart zal minderen. Althans, dat hoopt ze.
Haar dagen verschillen als dag en nacht. Op de ene dag breken er zonnestralen door haar wolkendek, op de andere dag hangt het leven als een molensteen om haar nek. De moord op haar vader is een trauma dat ze elke dag met zich meedraagt, net als het posttraumatische stresssyndroom waarvoor ze al jaren in therapie is. “Mijn leven staat eigenlijk al zestien jaar stil,” zegt ze. In de afgelopen jaren kreeg ze weliswaar vier kinderen, allemaal kinderen die hun opa nooit hebben gekend, maar volgens haar is dat juist haar redding geweest. Vooral het moment dat ze erachter kwam dat ze voor het eerst zwanger was: “Daar kwam ik zes weken na de moord achter, rond mijn 19de verjaardag. Bij de eerste echo bleek dat de bevruchting had plaatsgevonden rond 20 april 2006, de dag van de moord. Ik wist niet wat ik meemaakte. Zo verlies je je vader en zo hoor je dat je voor het eerst moeder wordt. Dood en nieuw leven op één dag, dat kan bijna geen toeval zijn. Ik heb dat altijd gezien als iets waar mijn vader voor heeft gezorgd. Dat hij mij een doel gaf om voor te leven toen hij wegviel.”
April had altijd al een bijzondere band met haar vader, zegt ze. Ze kende hem niet anders dan iemand die door iedereen als een ‘gouden gozer’ werd gezien, een amicale man die naast het runnen van zijn kroeg ook in hasj handelde, maar die niemand een vlieg kwaad deed. Eigenlijk iemand die veel te aardig was om een grote crimineel te zijn. Dat was hij dan ook niet, zegt ze: “Ik wilde altijd bij hem zijn, zo vaak als ik kon. Als ik uit school kwam, ging ik naar De Hallen om te kijken of hij weer aan zijn tafeltje zat. Soms gingen we met zijn tweeën naar een andere kroeg in de buurt, hij in zijn auto en ik op mijn scooter erachteraan.”
Thomas en de moeder van April gingen uit elkaar toen zij 3 was, als kind zag zij hem vaak niet. Misschien dat ze zich daarom zo aan hem vastklampte toen ze naar de middelbare school ging, ze weet het niet. Wel zag ze, zeker toen ze al wat ouder was, dat haar vader steeds meer zorgen had. Alsof er iets boven zijn hoofd hing wat hem weleens fataal zou kunnen gaan worden. “Hij heeft mij nooit precies uitgelegd wat er aan de hand was,” zegt ze, “maar hij dropte altijd van die bommetjes waar ik eigenlijk niet zoveel mee kon. Dan zei hij dat hij op een dag misschien ook wel doodgeschoten kon worden, net als Cor. Ik vond het echt verschrikkelijk als hij zulke dingen zei. Ik wilde hem ook altijd helpen, maakte niet uit met wat, als ik maar zijn zorgen kon wegnemen. Dat dat nooit is gelukt, doet mij nog altijd pijn.”
Benieuwd naar de rest van het artikel? Lees het in de nieuwste Panorama of bekijk het op Blendle.
- Paul Tolenaar