Als er zoiets bestaat als georganiseerde misdaad, dan moet er dus ook ongeorganiseerde misdaad bestaan, bedacht cabaretier Theo Maassen ooit. “Zullen we een bank overvallen?”
“Ja, is goed. Waar en wanneer?”
“Geen idee, zie maar...”
Het levende bewijs voor de juistheid van die stelling zit vandaag voor de politierechter. Een getuige kijkt op een zondagmorgen om half zeven uit zijn slaapkamerraam en ziet beneden op straat twee mannen onhandig met een groot en blijkbaar loodzwaar voorwerp in de weer. Ze proberen het ding, waarvan de getuige vermoedt dat het een kluis is, op de bagagedrager van een gammele fiets te zetten, maar die zakt spontaan door zijn assen. Tillen gaat ook niet. De ooggetuige belt de politie, maar als die arriveert is het duo spoorloos. De kluis wordt wel teruggevonden, op slechts enkele tientallen meters van het restaurant SushiPoint, waar hij thuishoort.
Rachid* (40) geeft de inbraak ruiterlijk toe. Hij kan ook moeilijk anders want in tegenstelling tot zijn mededader, die nog de moeite deed om zijn gezicht te bedekken, is hij op de camerabeelden duidelijk herkenbaar. De eerste keer dat hij in beeld verschijnt, heeft hij een bescheiden stuk gereedschap bij zich waarmee hij weinig kan uitrichten. De tweede keer, een half uur later, komt het tweetal met grover geschut aanzetten, maar ook daarmee krijgen ze de kluis niet van zijn plek. Pas wanneer ze voor een derde keer terugkomen met een slijptol klaren ze de klus, maar over het transport van de loodzware kluis heeft geen van beiden nagedacht. Wanneer de politie later een inval doet in de berging van Rachids moeder, waar hij regelmatig slaapt, wordt behalve de gebruikte slijptol nog veel meer gereedschap aangetroffen dat de politie kwalificeert als inbrekersgereedschap. Spullen waarvan Rachid overigens nog altijd volhoudt dat ze niet van hem zijn.
“Hoe kwam u er nou bij om in te breken bij SushiPoint?” wil de rechter weten.
“Ik was het eerlijk gezegd helemaal niet van plan,” zegt Rachid. “Ik lag in scheiding, mijn vrouw had me net het huis uit gezet. Ik had geen idee waar ik heen moest. Ik hing wat op straat. Ik was dronken.”
“En toen dacht u: waar zal ik eens inbreken?” gokt de rechter.
“Nee, helemaal niet. Ik werd gewoon aangesproken door iemand. Hij was bezig met een inbraak, maar dat wilde niet erg lukken. Hij kon wel wat hulp gebruiken, zei hij. Toen ben ik met hem meegelopen. Een stomme fout natuurlijk.”
“En u kende die persoon?”
“Nee, helemaal niet.”
“Maar u dacht: als ik iemand kan helpen...”
“Ja, zoiets.”
De officier gelooft niets van het verhaal van Rachid, die afgelopen januari nog werd veroordeeld voor twee autokraken. Bij het begaan van een ‘stomme fout’ kom je niet twee keer terug, zo redeneert ze. Haar eis liegt er dan ook niet om: zes weken cel, waarvan de helft voorwaardelijk. Rachid schrikt zich rot wanneer door een deur ineens twee agenten binnenkomen voor een eventuele directe gevangenneming. Maar zo ver komt het niet. De rechter houdt het op een celstraf van acht dagen, niet toevallig precies de tijd dat Rachid al in voorarrest zat. Daarbovenop krijgt hij een werkstraf van 120 uur.
*Alle namen in deze rubriek zijn om privacy-redenen gefingeerd.
- Jochem Davidse
- Petra Urban