Het zijn grote jongens aan wie Sjef Faas zijn hasj in de loop der jaren levert. Dat deed hij zelfs al in de tijd dat zij nog geen grote jongens waren. Het zijn bekende namen. Bekender dan die van Sjef zelf. Sjef is de organisator, de onzichtbare leider van de operaties op zee, de man die relatief ver verwijderd van de afzetmarkt zijn werk doet. Niet voor niets is hij een ervaren voormalig zeeman, ex-militair en gewezen botersmokkelaar. Een man met een cv dat zich perfect leent voor dit werk, iemand die vanaf het allereerste begin leerde hoe smokkelen in elkaar steekt.
Een van de mensen aan wie hij leverde, is later bekend geworden als de leider van de eerste georganiseerde misdaadorganisatie in Nederland. “Ik leverde Klaas Bruinsma zijn eerste onsjes hasj,” vertelt Sjef. “In een hotel bij Breda. Ik bracht ze hem, of liet ze daar bij hem bezorgen.”
Dat was toen de latere ‘Dominee’ nog een volslagen onbekende was. Klaas Bruinsma was in zijn beginjaren, net als Sjef, een protegé van Frits ‘van de Wereld’ Adriaanse. Een andere legendarische figuur, die op de Amsterdamse Wallen de touwtjes in handen had, onder meer door het verhuren van ‘ramen’ en de smokkel van sigaretten. En de eerste softdrugs. Deze Frits had Sjef al jaren eerder kennis laten maken met de hasjsmokkel. Sjef was samen met zijn partner in crime F. de compagnon geworden van Adriaanse.
Het is in de tijd dat hij ook nauw samenwerkt met F. Dat is de broer van Leo F., die in 1982 om het leven komt bij een schietpartij in Amsterdam. Daarvoor wordt Klaas Bruinsma veroordeeld. Bruinsma was voor een afspraak naar een vriend in de Wakkerstraat in Amsterdam-Oost gegaan, die hem bij aankomst helemaal niet meer zo gunstig gezind bleek als hij had verwacht. Bruinsma grijpt naar zijn wapen, waarna er plotseling twee zware jongens tevoorschijn komen. Daarop ontstaat een schietpartij, waarbij Leo F. om het leven komt. Bruinsma belandt in de gevangenis.
De broer van deze Leo F. is Sjefs partner. Hij zal later het contact tussen Sjef en Heineken-ontvoerder Cor van Hout onderhouden. Faas: “Van Hout was een afnemer. Hij verkocht die handel door. Maar met hem had ik in die tijd nooit direct contact. Mijn compagnon deed dat, ik zorgde voor transport en vervoer. Ik heb hem later beter leren kennen, omdat hij nog wel eens voor mij in de bres is gesprongen toen er problemen waren met Joegoslaven.”
“We waren met zijn drieën. Ik had met Frits ervaring in de sigarettensmokkel naar Duitsland. We smokkelden er miljoenen sigaretten vandaan. Hij verkocht die al in Amsterdam, voor de hasjiesj om de hoek kwam. En F. en Frits kenden Bruinsma al.”
Miss Hot Pants
Sjef legt uit hoe hij in aanraking kwam met Bruinsma: “Ik organiseerde schepen, regelde transporten, en liet de drugs door koeriers naar hun bestemming brengen. F. zei op een gegeven moment dat hij een heel goeie klant had. Dat was Bruinsma. F. vroeg me regelmatig om Bruinsma honderd kilo te leveren. Dan kwamen ze naar Breda, waar onze chauffeur dat afleverde. Ik zag dan Bruinsma weleens, maar voor de rest had ik daar niets mee te doen. Dat deden Frits en F. Bruinsma kwam met een auto naar het voormalige Motel Brabant, waar hij de hasj ophaalde. Maar ik bracht het ook wel eens naar Amsterdam. Ik sprak hem dan wel eens. Het was toen nog een jong gastje, en een aardige gozer. Maar voor ons was hij gewoon een koper, die zijn handel kwam halen.”
Sjef vertelt later vooral zaken te hebben gedaan met de vrouwelijke partner van Bruinsma, Thea Moear. Moear is de dochter van ‘Blonde Greet,’ een andere bekende Wallenverschijning, die in de jaren zestig nog een koffer met heroïne van Singapore naar Nederland smokkelde. Moear was een aantrekkelijke vrouw. In haar jonge jaren in Amsterdam was ze ‘Miss Hot Pants’ geweest. Zij was oorspronkelijk getrouwd met drugsdealer Hugo Ferrol, op wie Bruinsma later een mislukte aanslag pleegde. Halverwege de jaren zeventig begon zij met het beheren van de ‘boekjes’ van de inmiddels flink gegroeide organisatie van Bruinsma.
'Bruinsma's ramen en deuren waren helemaal gepantserd. Dat was niet voor niets. Hij had vijanden. Ik heb dat nooit hoeven doen hoor, met mijn huis'
Sjef ontmoette Moear in die rol: “Zij kocht dan in. Ik moest daarvoor naar een schip. Zij werkte vanaf een soort tjalk ergens op een kanaal buiten Amsterdam. Dat woonschip was hun stash. Ik mocht daar komen omdat ze me vertrouwden. Zij hadden een heel goede omzet, en wij bleven maar leveren. In Breda, in Amsterdam, of in Rotterdam. Want ook daar hadden we kopers.”
Sjef vertelt dat Bruinsma op een bepaald moment zelf het heft in handen wilde nemen: “Hij ging zelf smokkelreizen organiseren, met andere mensen. Met schepen en containers. Toen werd hij als het ware onze concurrent. Maar eerlijk gezegd was er zoveel vraag dat er geen sprake was van concurrentie. Ik hield dat ook bewust op afstand, die verkoop. Ik zat vooral in het transport, en Frits en F. moesten het maar in Amsterdam regelen. Ik had wel een paar klanten waar ik aan verkocht hoor. Maar dat hield ik voor mezelf.”
Mes op de keel
Sjef hoorde later verhalen dat Bruinsma nogal gewelddadig was geworden en dat hij flink aan de coke zat: “Je zult mij niet horen vertellen dat hij mensen vermoordde, maar wel dat hij ze bij wijze van spreken het mes op de keel zette. Hij had ook een huis waarvan de ramen en deuren helemaal gepantserd waren. Dat was niet voor niets. Hij had vijanden. Ik heb dat nooit hoeven doen hoor, met mijn huis. Dat zegt wel iets, als je bang moet zijn voor deze of gene.”
Later hoorde Sjef dat Bruinsma ‘met grotere dingen bezig was’ en dat hij schulden had. “Toen hij stierf, had men het over 7 of 8 miljoen schuld. Of dat echt waar was, dat wisten we niet.”
Thea Moear deed nog een keer haar best om Sjefs directe nummer te krijgen, door haar vrouwelijke charmes in de strijd te gooien: “Die Thea was een aardige dame, en een hele goede verkoopster. Die was een beetje aan het sjansen met me. Zij dacht natuurlijk: dat is een leverancier, die moet ik voor me winnen. Ze dacht aan de pegels.”
Maar Sjef trapte er niet in: “Nee, ik doe zaken met Klaas, zei ik dan. Ik wist heel goed dat je door het afgeven van je nummer onrust in de markt kon veroorzaken. Allerlei mensen gingen je dan bellen met zakelijke voorstellen, terwijl ik er belang bij had om met vaste partijen te werken.”
“Die dealers, die moesten natuurlijk altijd bij mij komen biechten, want ik maakte de prijs. Maar ze vroegen dan wel eens aan onze chauffeurs om hun nummer, om via hen aan goedkopere handel te komen. Ik zei dan ook altijd tegen mijn mensen: als ik merk dat je je nummer aan een ander geeft, dan vlieg je eruit. Dus die jongens deden dat niet. Maar die dealers probeerden zo wel bijna allemaal om nieuwe contacten te leggen. De dealers die van Frits afnamen, probeerden op hun manier weer aan mijn nummer te komen. Want wat Frits verkocht, daarvan wisten ze dat ik de leverancier was. Maar aan mijn nummer kwamen ze om dezelfde reden niet. Dan lig je er ook zo uit, want dan ontstaat er concurrentie. Als je relaties wilde verspelen, dan moest je telefoonnummers geven.”
Zuipen en neuken
Sjef vond het in die jaren interessant om in de stad Amsterdam partners op te zoeken, maar hij ging na zijn bezoekjes wel vaak meteen weer naar huis. “Ik ging nooit naar de kroeg, of naar hoerententen. Ik kwam er om zaken te doen, en daarna was het weer huiswaarts. Ik had daar geen behoefte aan, heb me nooit laten verleiden tot hoeren en snoeren. Dat was aan mij niet besteed. Daar stond ik ook om bekend, hoor. Ik ging bijvoorbeeld ook niet naar de Yab Yum in Amsterdam, waar het verdiende geld kennelijk naartoe moest. Frits zei weleens tegen me dat hij een leuk meisje voor me achter de ramen had zitten. Dan zei ik: Nee Frits, dat hoeft voor mij niet. Ga je geld maar voor me halen.”
“Ik had wel directe collega’s die daar geen genoeg van konden krijgen. Maar je moet het maar net willen. Vroeger, bij het botersmokkelen, gingen de smokkelaars met hun geld naar de hoeren in Antwerpen om te zuipen en te neuken. Dan hadden ze 10.000 gulden verdiend, maar na een avond stappen was hun geld alweer op.”
Faas heeft door de jaren heen altijd een grote soberheid aangehangen. Het tekent hem ook als nuchtere Zeeuw, als harde werker, en als slimme, uitgekookte man. Dat heeft hem veel gebracht, al was het aan de andere kant van de streep.
In de krantenverslagen en artikelen die er over hem zijn verschenen, komen ook geen gewelddadigheden voor. Zelfs officieren van justitie en rechters moesten in publicaties erkennen dat Faas een ‘voorbeeldige’ misdadiger was. Iemand die de wet dan wel overtrad, maar geen gangster die zich schuldig maakte aan moord- en doodslag. Hij mishandelde ook geen tegenstanders, of mensen die voor hem werkten, of die hem misschien zelfs belazerden.
Kon de Zeeuwse leverancier van verdovende middelen dan echt niet worden gekoppeld aan die als toch zo gewelddadig bekendstaande georganiseerde drugsmisdaad? Was er dan echt geen moment dat hij in de onderwereld ‘enforcer’ moest zijn in zijn eigen criminele kring? Een man van wie justitie inschatte dat hij maar liefst 35 miljoen euro vergaarde met de smokkel van hasj, en misschien ook met het vervoer van xtc?
Faas spreekt af en toe wel over wapens. Bijvoorbeeld over die keer dat de kapitein van het schip dat sigaretten naar Oost-Duitsland vaart, hem zou hebben bedrogen. Dan laat Faas een partner een stevig gesprek met hem voeren, waarbij een pistool op zijn hoofd wordt gezet. Maar dat pistool bevat geen kogels, haast Faas zich eraan toe te voegen.
Sjef houdt ook staande dat hij maar liefst drie keer ten onrechte tot gevangenisstraf is veroordeeld, op basis van leugens of niet bestaand bewijs, opportunistisch recherchewerk of bevooroordeelde, dan wel lakse rechters. Terwijl hij wel degelijk erkent dat hij op andere momenten absoluut strafbare feiten heeft gepleegd.
Joegoslavische maffia
Sjef geeft aan dat hij aan iedereen die kon betalen zijn zaken leverde. Dat waren doorgaans grote drugshandelaren, bekende namen in het criminele circuit. “Ik kende ze wel en ik zat wel eens bij een bijeenkomst met ze om dingen te bespreken. Je had jongens die vroeger sigaretten verkochten, en die waren dan ook in de hasjiesj gegaan. Het was een heel netwerk. Eerst heb je de grote dealer, die honderd kilo koopt, en dan degenen die tien kilo kopen, en die verkopen dan weer links en rechts. Toen de coffeeshops kwamen, werd het makkelijker, want dan kon je het gewoon daarnaartoe brengen. Bijvoorbeeld naar Henk de Vries, van de Amsterdamse coffeeshop The Bulldog. Dat was een van onze grootste afnemers. Die heb ik wel eens ontmoet, een heel aardige kerel, een slimme man ook.”
Sjef werkt ook regelmatig samen met de Volendamse grootschalige hasjhandelaar Jack Stroek, die in 2021 op 79-jarige leeftijd overleed. Jack ‘Jakkie’ Stroek was de ‘Volendam connection’ en een generatiegenoot van Faas. Hij gebruikte de garnalenhandel als dekmantel voor zijn criminele activiteiten. In de jaren zeventig was Stroek al betrokken bij de smokkel met de Lammie, het visserschip dat voor de kust van Noord-Holland de halve marine-vloot achter zich aan kreeg, waarna de schipper de kotter zelf tot zinken bracht.
De kapitein krijgt een stevig gesprek, waarbij een pistool op zijn hoofd wordt gezet. Maar dat pistool bevat geen kogels, haast Faas zich eraan toe te geven.
Indirect maakt Sjef via het handelen met Stroek ook kennis met leden van de Joegoslavische maffia. Die speelde in de jaren negentig door haar gewelddadige imago een belangrijke rol in het criminele milieu in Amsterdam. Voor het eerst in zijn criminele carrière krijgt Sjef daarbij te maken met een gewelddadige bedreiging. Die bedreiging – de Joegoslaven wilden hem dwingen om een hoge boete te betalen – was het gevolg van een mislukt transport en een daarbij in beslag genomen partij hasj die door hem het land in gesmokkeld had moeten worden. Stroek was de opdrachtgever. De beruchte Joegoslavische maffiabaas Sreten ‘Joca’ J. – ook wel ‘Joca Amsterdam’ genoemd – richtte in verband met die in beslag genomen partij op zeker moment zijn pijlen op de Zeeuwse tak van de drugssmokkel.
In eerste instantie weet Sjef niet met wie hij te maken heeft. Maar Joca is niet de eerste de beste. Hij ontpopt zich in de jaren dat Sjef zich bezighoudt met de illegale transporten tot de leider van de gewelddadige Joegoslavische maffia in de hoofdstad, nadat zijn voorganger, drugsbaron ‘Duja’ Becirovic, was geliquideerd.
In 1993 wordt Joca veroordeeld tot drie jaar cel voor het schieten op een politieman. In 2000 denkt de politie dat hij achter de onderwereldmoorden op Sam Klepper en Jan Femer zit. Ook zou hij een moordaanslag hebben beraamd op officier van justitie Koos Plooy. Justitie nam die dreiging serieus. Plooy dook een tijdje onder. Hoewel deze laatste drie verdenkingen niet tot veroordelingen leidden, is het duidelijk dat er niet te spotten valt met Joca.
Joca wil miljoen
Daar komt ook Sjef Faas achter: “Eigenlijk was het een zaak die door toedoen van Stroek was misgelopen,” stelt hij. “Joca had daarin een aanleiding gevonden om mij te benaderen, en me te dwingen om een miljoen gulden te betalen, als boete. Dat is een standaardmethode die zijn organisatie gebruikte, om andere criminele partijen af te persen. Je hebt namelijk altijd wel een lijntje lopen naar een partij drugs. Daar maken ze dan gebruik van. Hij bedreigde me. We know where you live, we know about your children, and your mother, liet hij me weten.”
Het draaide om het verlies van een partij hasj van 2500 kilo in Engeland. Sjef zou die partij daar laten oppikken. De hasj zat verpakt in parketvloeren. “Dat was fout gelopen. Een hasjhond van de douane had de lading ontdekt en de politie wilde daarna op jacht naar de daders. Ze wachten af wie de container kwam ophalen. Dat bleek een Poolse chauffeur, die het parket zou gaan vervoeren. Die is daar toen aangehouden, terwijl hij van niets wist. Die smokkel was in handen van de Joegoslaven, maar dat wisten wij op dat moment niet. Die Joego’s hebben later de tussenpersoon nog bedreigd, en zo kwamen ze bij ons terecht. Anders hadden ze dat nooit kunnen weten.”
“Twee jaar later kwam Joca hierover bij mij verhaal halen. Hij zei: Jij zou die handel ophalen, dus je weet ervan. Omdat we zoveel kwijt zijn geraakt, zul je aan de schade mee moeten helpen betalen.”
“Ik moest in ieder geval dat miljoen betalen. Ik herinner me nog wat Joca tegen me zei: You are nothing to me. Within two days you’ll pay me one million. Maar Sjef was niet onder de indruk. Hij liet Joca weten: ‘That’s easy, I am not paying one penny.’
“Het kwam wel als een verrassing voor me,” zegt Sjef nu. “Ik kende ze niet eens, die Joegoslaven, maar kreeg ze zomaar op mijn dak.”
Het hol van de leeuw
Cor van Hout probeerde Sjef in deze affaire nog te waarschuwen. “Toen Joca me bedreigde, zei Van Hout: Nu moet je maken dat je wegkomt, Sjef, want die lui zijn levensgevaarlijk.”
Van Hout was niet lang daarvoor ook afgeperst door de Joegoslaven, en hij had ervoor gekozen Joca wel een miljoen te betalen. Maar Sjef weigerde dat: “Ik wilde me niet laten chanteren. Nooit van mijn leven, ik ga voor niemand aan de kant, liet ik Van Hout weten. Ik laat me geen miljoen gulden aftroggelen. Laat ze maar naar Terneuzen komen, daar heb ik een paar kalasjnikovs liggen en wat handgranaten. Als ze voor mijn deur staan, schiet ik er dwars doorheen. Die granaten en Kalasjnikovs had ik trouwens helemaal niet, maar die had ik wel kunnen krijgen. Verderop in dat proces kwamen ze er langzaam achter wie ik was en welke contacten ik toen allemaal had. Toen draaide Joca wel bij. Toen dachten ze: dat is ook niet de eerste de beste. Ik was geen bange schijterd. Dat voelden ze al gauw.”
De vraag was of Sjef kon bewijzen dat de handel in beslag was genomen, want er stond destijds niets over in de krant: “Dat soort argumenten hadden ze. Als ik dat bewijs kon vinden, zou hij me misschien met rust laten. Ik ben daarom op onderzoek uitgegaan en het lukte me om toch met bewijzen te komen van die inbeslagname. Dat heeft wel een maand geduurd. Ik heb toen tot in de gevangenis Torentijd in Middelburg onderzoek gedaan. Joca en ik hadden toen allebei een apart telefoontje om informatie mee uit te wisselen. Maar na drie maanden van onderhandelen vond ik het genoeg geweest. Ik dacht, ik heb nu alle documenten verzameld, ik heb daarvoor risico’s genomen, ik kap ermee.”
Sjef besluit niet onder te duiken, maar erop af te gaan. Het hol van de leeuw in.
Hij ontmoet Joca en neemt Henk (niet zijn echte naam, red.) mee, de man die jarenlang zijn rechterhand was in het milieu. Die laatste weet zich de ontmoeting nog te herinneren. “We zaten tegenover elkaar, twee aan twee. Joca, als de intimiderende factor, met naast hem zijn rechterhand, een slanke, keurig geklede man. Een vriendelijke man, die zijn talen goed sprak.”
Terugkijkend merkt Henk op dat het in dit soort situaties belangrijk is om de angel uit het probleem te halen. “Dat kan het beste, door uit te leggen wat er is gebeurd, in een persoonlijk gesprek. Want de onderwereld is wantrouwig. Ze kunnen vaak nauwelijks lezen en schrijven, maar rekenen als de beste.”
Geliquideerd
Sjef weet zich nog wel te herinneren dat hij in een café in Amsterdam toen uiteindelijk nog werd bedreigd door die rechterhand van Joca. “Toen ik zei dat ik definitief niet zou betalen, pikte hij dat niet. Hij zei: ‘I’ll see you in another world. Ik zag toen twee Joegoslaven zitten, en vermoedde dat ze iets van plan waren. Toen heb ik aangegeven dat ik een paar mannen buiten had staan, die in dat geval zouden ingrijpen. Wat helemaal niet zo was.”
Het lukt Sjef uiteindelijk om Joca ervan te overtuigen dat de verloren partij in beslag was genomen, en dat hij alleen de afnemer was van Stroek. “Hij haalde daarmee voor Stroek de hete kolen uit het vuur,” aldus Sjefs voormalige criminele collega Henk.
Sreten Joca werd in 2006 uitgeleverd aan zijn vaderland Servië. Meer Joegoslaven werden opgepakt. “Toen was ik van het probleem af,” besluit Sjef.
Hij kwam er later achter wie die rechterhand van Joca was. “We noemden hem eerst Henry, omdat we zijn naam niet kenden. Achteraf bleek het Serge Miranovic te zijn, een lid van de Joego-maffia die later is geliquideerd.”
Er was nog een andere connectie met de Joego’s. Die liep via de voormalige, corrupte politieman Martin Hoogland. Sjef weet dat deze Hoogland tijdens zijn politietijd al in drugs handelde en later in zijn loopbaan overstapte naar de Joego-maffia. “Hij handelde in door de politie in beslag genomen drugs, die hij verkocht aan de onderwereld. Dat ging om kleine hoeveelheden hasj en heroïne, van 1 of 2 kilo, in de tijd dat de junks op de Wallen werden opgepakt. Dan werden die drugs bij huiszoekingen in hun woning gevonden.”
Reis van tien miljoen
Sjef had wel eens vaker problemen met Jack Stroek: “Ik was dan degene die de zaakjes in elkaar stak, en Stroek probeerde ze nog wel eens af te pakken, in plaats van dat we ze samen afnamen. We hebben eens een partij van 12.000 kilo hasj proberen binnen te halen, met een transport via Bulgarije, waar ik samen met Janus van Wesenbeeck in meedraaide qua opslag en vervoer. Daar bleek plotseling maar 3000 kilo van binnen te zijn gekomen. Stroek was aan het uitzoeken hoe dat zo was gekomen, vertelde hij me.
Maar op een bepaald moment hoorde ik van de transporteurs dat Stroek mij aan het besodemieteren was. Ik heb hem toen de huid vol gescholden. Ik moest over de verdwenen drugs zelfs nog onderhandelen met de Bredase Juliette-bende. Een gewelddadig clubje, dat ik toen nog niet kende. Ik ben toen met die jongens om de tafel gaan zitten en ik heb open kaart gespeeld. Op de een of andere manier vertrouwden ze me en toen hebben we het kunnen oplossen. Ik heb ze de handel waar ze recht op dachten te hebben, terugbezorgd. Er waren meer mensen die Stroek niet zo mochten om die reden. Daar houden mensen in ons wereldje natuurlijk niet zo van.”
'Ik laat me geen miljoen gulden aftroggelen. Laat ze maar naar Terneuzen komen, daar heb ik een paar kalasjnikovs liggen en wat handgranaten'
Maar in deze jaren heeft Sjef niet alleen uit criminele hoek af en toe iets te vrezen. Ook justitie is in de jaren negentig wakker geschud. Er komt van alles aan het licht over Sjefs oude bekende, Klaas Bruinsma en zijn groep. Daardoor nemen bij het Openbaar Ministerie de zorgen toe over de opkomst van de georganiseerde misdaad.
Langzaam maar zeker wordt duidelijk hoe de vertakkingen binnen de criminele organisaties lopen; wie zich vooral bezighouden met de steeds grootschaliger smokkel; wie met handel en teelt van hasj en cannabis. Op het moment dat het typisch Nederlandse verschijnsel van de coffeeshop zijn hoogtepunt is, zijn er zo’n duizend gedoogde verkooppunten van softdrugs in het land.
De invoer van vooral hasj uit landen als Marokko, Libanon en Pakistan gebeurt allang niet meer met kleine schuitjes als de legendarische Lammie van Frits van de Wereld.
In Zeeland is Sjef de man die zich heeft ontwikkeld tot een groot facilitator van deze wereldwijde smokkel, met behulp van steeds grotere schepen.
Sjef begint steeds grotere ladingen te vervoeren, maar moet ook veel investeren om de risico’s te minimaliseren. “We hadden geld, dus dat was het punt niet. In de sigaretten verdienden we al goed geld. Als je met lege handen staat, dan krijg je niet zoveel voor elkaar. Maar de hasjiesj, dat was groter geld. Dat ging met miljoenen.”
Dat had ook invloed op de manier van werken. “Ik werkte wel met hetzelfde clubje, maar de partijen werden steeds groter voor Sjefke F., zoals ik in de begintijd werd aangeduid. Ik weet van moederschepen die op de Atlantische oceaan lagen, bij West-Afrika, waar 100 ton hasjiesj op zat. Daarvan namen we ons deel. Daar kon je zo’n grote lading zomaar overnemen en betalen. Daar kon alles, maar daar heb ik nooit wat geladen.”
Het werk bleef in feite hetzelfde: “De Pakistani’s leverden de grote partijen, wij leverden het moederschip. Daar ging dan 100 ton in, in te laden in Karachi. Dat werd daar met scheepjes aangevoerd, via allemaal corrupte partijen, waarbij ook de douane was betrokken. Ik kreeg daar dan 40 ton van toebedeeld, of wat minder. Dat moest ik vervoeren. Voor dat vervoer kreeg ik 500 gulden per kilo, plus misschien nog 500 kilo Pakistaanse hasjiesj, als beloning. Reken maar uit hoeveel dat oplevert. Dan verdien je al snel 10 miljoen met zo’n reis. Terwijl ik niet zoveel kosten had. Ik hoefde alleen het transport te regelen. Ja, en ervoor zorgen dat het naar Nederland kwam natuurlijk. Dat was onze taak.”
Militairen omgekocht
Sjef Faas hield zich ook een tijd bezig met het over zee vervoeren van illegale Pakistanen van het vasteland, naar Engeland. Deze Pakistanen die naar Europa kwamen, betaalden vaak met hasj. De mensensmokkel en het transport van hasj hadden overigens geen verband met elkaar. “Voor de hasjhandel gingen we zelf naar Pakistan. Daar zaten we dan zelfs met hogere overheidsdienaren aan tafel. En met de politiechef van Karachi. Met hem bespraken we hoe we vrij spel konden krijgen, met mensen van de haven erbij. Waar we zelfs direct vandaan konden laden. Dat gebeurde ook in Libanon en Marokko, daar kregen we soms zelfs begeleiding van de douane bij het laden. Die keek toe of het allemaal wel ‘goed’ ging. Bij Tripoli was er zelfs een vuurtoren, die als signaal voor ons doofde als de kust veilig was.”
Sjef weet het nog sterker te vertellen: “In de tijd van een conflict met de Libische dictator Khadaffi patrouilleerden de Libanezen langs hun kust, maar daar moest ik laden. De verkopende familie Jafaar kocht dan militairen om, zodat die wegbleven van onze locaties, en dan konden wij twee uur lang onze gang gaan.”
Sjef stelt dat hij de eerste was in Nederland die op grote schaal begon met het transport van drugs per schip. “Maar op een gegeven moment leerde iedereen dat spelletje kennen, en toen gingen ze boten kopen, of charteren, of vissers inschakelen. Als je een visser voor je kon laten werken, hoefde je niet eens zo’n boot te kopen.”
Online onbeperkt lezen en Panorama thuisbezorgd?
Abonneer nu en profiteer!
Probeer direct- ANP E.A.