Vraag een willekeurige landgenoot om een volkszanger uit de vorige eeuw op te noemen die geen André Hazes heet, en de kans is groot dat u Johnny Jordaan als antwoord krijgt. Zelfs in 2024, een kleine zeventig jaar na zijn grootste successen, blijft de ‘Parel van de Jordaan’ onverminderd populair.
En echt niet alleen maar bij de mensen die een gehoorapparaat nodig hebben om nog naar zijn liedjes te kunnen luisteren. “Ik merk het bij het Jordaan Festival dat veel jongeren al zijn liedjes kennen en ook blijven staan,” zei festivaldirecteur Jan de Bie onlangs tegen NH Nieuws. Voor het bewijs daarvan hoef je maar een Amsterdamse kroeg binnen te stappen op een vrijdagavond. Jong en oud, van heinde en verre, gebroederlijk meelallend op Geef mij maar Amsterdam of Een Pikketannussie, of beide. Poptempel Paradiso geeft Johnny deze week zijn eigen feestje om diens 100ste geboortejaar te vieren. En later dit jaar verschijnt er weer eens een musical over de Jordaan, waarin Johnny’s smartlappen de soundtrack vormen.
Wat maakt van Johnny Jordaan zo’n tijdloos fenomeen? De verklaring ligt wellicht in dezelfde lijn als de ongekende populariteit van die zojuist genoemde volkszanger, André Hazes. Beide zangers waren échte vertolkers van het sentimentele levenslied, omdat beide mannen meer dan genoeg ellende in hun leven hadden meegemaakt om over te zingen.
Hazes (senior, uiteraard) was zwaar alcoholist, verslaafd aan nicotine en pijnstillers, hij kampte met suikerziekte en maakte knallende ruzie met zijn vrouw. Johnny Jordaan kon niet met geld omgaan, vluchtte met grote schulden richting het buitenland, was bijna zijn hele leven ziek én werd nog net niet gefileerd vanwege zijn homoseksuele geaardheid. “Hij had een echte snik en daar ging het om,” concludeert Jan de Bie. “Wat Johnny zong, is een verhaal”.
Kees Prins, bekend van Jiskefet en de man die Johnny vertolkte in de bekroonde drama-reeks Bij ons in de Jordaan, verwoordde het eens zo: “Johnny Jordaan zong volkomen vanuit zichzelf. Anderen hoor je het Jordaan-jargon zingen, maar hij heeft het uitgevonden.”
Verloren linkeroog
Johnny Jordaan wordt geboren als Johannes Hendricus van Musscher, op 7 februari 1924, op de hoek van de Lijnbaansgracht en de Rozenstraat. Zoals de meeste Jordanezen hebben de Van Musschers het niet breed. Toch kent Johnny een gelukkige jeugd, dankzij ‘schatten van ouders en grootouders”, maar zeker ook vanwege zijn neefje Carel, met wie hij een onafscheidelijk duo vormt. Als brutale straatschoffies maken zij de Amsterdamse grachten onveilig. Soms loopt dat finaal uit de hand. Tijdens een stevige stoeipartij met Carel verliest Johnny als negenjarig jochie zijn linkeroog. Vanaf dat moment loopt hij rond met een glazen variant.
Later zou Johnny daar veel grappen mee uithalen, door bijvoorbeeld dat oog tijdens een gesprek zomaar op tafel te leggen, of in een pilsje te smijten. Zingen doen Carel en Johnny ook graag. Het liefst op de Beurspassage, een drukke plek tussen de Nieuwendijk en het Damrak. Daar, tussen de winkelende meute, verdienen zij hun eerste zakcentjes. Al snel staat het vrolijke duo ook te zingen op de tafels en bars van de kroegen in De Jordaan. Johnny beunt bij in de snoepfabriek, maar richt zich vanaf zijn tienerjaren volledig op zijn zangtalenten. Vanaf zijn veertiende noemt hij zichzelf Johnny Jordaan, een naam die hij krijgt van neef Carel. Die boekte intussen ook zijn eerste succesjes als zanger, maar dan onder de naam Willy Alberti.
Johnny Jordaan kon niet met geld omgaan, vluchtte met grote schulden richting het buitenland en was bijna zijn hele leven ziek
Voor Johnny begint het echte werk in café De Kuil, op de Oudebrugsteeg (tegenwoordig huist hier een dampende coffeeshop), waar hij als zingende kelner voor veel klandizie zorgt. “Johnny zei vaak: Let op, ik ga de hoer spelen. Dan pakte hij de microfoon en begon voor de deur te zingen en binnen de kortste keren stond het in de kroeg stampvol,” schetste volkszanger Davey Bindervoet onlangs in Het Parool. In de jaren vijftig kan niemand meer om Johnny Jordaan heen, ook buiten Amsterdam niet. Hij is de grootste superster die Nederland ooit heeft gekend.
In november 1956 is hij de eerste Nederlandse artiest die de magische grens van 1 miljoen verkochte singles passeert. En dat allemaal dankzij een geflopte hit en een zangwedstrijd. Hoe dat zit? Twee jaar eerder, in 1954, bracht zanger Henk Berlips Bij ons in de Jordaan ten gehore. Het liedje werd een regelrechte flop. Leuk voor Amsterdammers, maar niet boeiend voor de rest van Nederland. Totdat Johnny Jordaan zich eraan waagde. Die kans kreeg hij bij een talentenjacht, ‘De beste stemmen van de Jordaan’. Dat feestje dreigde nog te worden verziekt door Johnny’s kroegbaas. Zijn zingende kelner moest die dag namelijk gewoon werken. Johnny had er ‘schijt an’ en ging toch.
De juiste keuze, want Johnny won de voorrondes met zijn vertolking van Parel in de Jordaan. Later won hij ook de finale in hotel Krasnapolsky. Op de tweede plek eindigde Helena Jansen-Polder, beter bekend als Tante Leen. Met haar zou Johnny tot aan zijn dood goede vrienden blijven. De volgende dag maakte Nederland kennis met Johnny Jordaan, toen de talentenjacht op televisie werd uitgezonden. De dag daarna nam Johnny zijn eerste plaat op. Bij ons in de Jordaan, eigenlijk de B-kant van zijn eerste single, De Parel van de Jordaan, leverde hem een ‘gouden schijf’ op.
Van zijn kroegbaas mocht Johnny wel weer terugkomen als zingende kelner. Voor die eer bedankte de zanger vriendelijk. Johnny was wereldberoemd, in ieder geval binnen de ring. Met zijn eerste opbrengsten liet hij zijn moeder, die in 1953 overleed, opgraven om haar alsnog een ‘echt graf’ te geven.
Moddervette jaren
In de jaren die volgen blijven Johnny en zijn belcantostijl scoren. Over Johnny’s succes schreef Het Parool in 1968: “Van ’56 tot ’58 kon het allemaal niet op: moddervette jaren, huis in Zandvoort, auto, antieke meubels, vrouw en dochter in de watten gelegd, grootste feesten in de Jordaan, liefdadigheidsoptredens links en rechts.” Zijn Amsterdamse meezingers en tranentrekkers vallen zelfs aan de andere kant van de wereld in de smaak.
Met Tante Leen toert hij in 1969 en 1970 door de Verenigde Staten. Met smartlappen als Geef Mij Maar Amsterdam, Oh Johnny en De Afgekeurde Woning speelt hij zelfs de roemruchte Carnegie Hall in New York plat. Ook in Australië en Nieuw-Zeeland lallen ze luidkeels mee. Overal krijgen ze staande ovaties.
Maar niet iedereen loopt weg met de ‘Stem van de Jordaan’. In zijn oude buurt klinkt er kritiek, omdat Johnny tijdens zijn succesjaren in Oud-Zuid woont en vooral daar zou optreden. Ook de rest van Nederland is verdeeld. Óf je houdt van Johnny Jordaan, óf je vindt hem te plat, te ordinair. Uitgerekend de VARA, de omroep voor arbeiders, weigert zijn liedjes af te spelen. Zijn muziek zou ‘een te laag cultuurgehalte’ hebben, waarin armoede, barre levensomstandigheden en alcoholgebruik worden ‘geromantiseerd’. Teksten als ‘Lang leve het bier en de klare / Het heerlijke nat van Schiedam / De vrouwen de wijn en de sigaren’ of ‘Hei je geen geld, dan jat je het maar zijn taboe’.
Andere omroepen volgen VARA’s voorbeeld. Sterker: tot 1961 doen alle omroepen, op de AVRO na, de levensliederen van Johnny in de ban. Ook in het nationale programma van Koninginnedag is Johnny een poosje niet welkom.
Maar de zanger heeft dan andere dingen aan z’n hoofd. Want zo snel als hij rijk en beroemd is geworden, zo snel ziet hij alles weer door zijn vingers glippen. De ellende begint in 1962, als hij met Tante Leen een cafeetje opent in Rotterdam. Leuk idee, maar in de praktijk een financiële misser. Ook zijn manager Denijs van Roon, ome Nijs voor intimi, zou sjoemelen met Johnny’s belastingaangiftes. In De Groene Amsterdammer zei Kees Prins in 2000 dat het de volkszanger in dergelijke situaties ontbrak aan een beetje lef. “Hij had bijna een ton belastingschuld omdat zijn manager nooit belasting had afgedragen. Wim Sonneveld heeft toen bij zijn advocaat nog een afspraak voor hem geregeld. Maar toen ze daar samen zaten te wachten op ome Nijs zei Johnny: Ik doen het niet. Die man heb ook een moeder gehad. Hij liep gewoon weg. Op zo'n moment denk je: man, het gaat toch om de centen!”
In plaats van te knokken voor zijn geld, vlucht Johnny weg uit zijn geliefde Jordaan. In Antwerpen opent hij een tweede kroeg. Toen Hanneke Meerum Terwogt van Het Parool hem daar in 1968 opzocht, wilde zij eigenlijk een vrolijk artikel maken. In plaats daarvan keerde de journaliste terug naar Amsterdam met een troosteloos verslag, getiteld ‘De smartlappen van Johnny Jordaan zijn niet om te lachen’. De krant omschreef de geëmigreerde zanger als volgt: “Hij is inmiddels 44 jaar, de wat opgeblazen, corpulente man van vroeger is ingevallen, een vormeloos figuur. Het gezicht vriendelijk, zonder vrolijkheid, het glazen oog bijna even levenloos als het levende. Ingevallen mond, magere wangen, het glimmend zwarte krulhaar van vroeger nu asblond.”
En hoe het Johnny in België precies afgaat? “Ik ga u niet zeggen: ik heb het goed, ik heb het rijk. Het is niet waar. Voor het plezier zit je hier niet, van alles verlaten. Je bent toch in je hart en nieren Amsterdammer,” aldus de zanger destijds. Over zijn leven in Antwerpen: “Het leven is zwaar hier. We blijven de hele nacht open, soms tot 9 uur ’s ochtends. Dat is de gewoonte hè? Het leven is ook duur hier. Je moet hier hard werken en met mijn gezondheid is dat soms best zwaar.”
Johnny heeft dan al een beroerte, een maagoperatie én diabetes op zijn cv. Maar op de steun van oude vrienden hoefde hij ook al niet te rekenen. “Ik heb duizenden bij elkaar gezongen, voor de astma, de tbc, de tyfus, de polio, ik weet niet wat. Maar nou, niemand die nu zegt: laten we Johnny een kansje geven. Ik begrijp niet hoe ik hier nu zit in deze omstandigheden.”
Over het gebroken contact met zijn enige kind: “Ik heb de zwaarste klap van mijn leven gehad, toen het kind mij een paar weken geleden een briefje stuurde en zei: Pap, ik ga trouwen in augustus, maar mammie wil niet dat jij komt. Wil je dit formulier ondertekenen? Ik was er stuk van. Dat kind, Willy, is alles voor me. Dat ze mij nu zo behandelt, ik begrijp het niet. Het is niet te verdragen.”
En tot slot, over een eventuele terugkeer naar zijn geliefde Mokum: “Ik droom ervan ooit nog ‘es naar Amsterdam te kunnen, een eigen zakie, er zelf in staan, rustig leven. Weer terugkomen voor het publiek, weer succes. Maar ja, er moet iemand zijn die het financiert. Ik heb nog zevenduizend euro schuld. Ze zeggen geld maakt niet gelukkig, maar zo helemaal zonder…”
Gevoelens voor mannen
In datzelfde jaar keert Johnny toch terug, door heimwee en dankzij de overtuigingskrachten van Tante Leen. De platenmaatschappij lost zijn belastingschuld af. Maar daarmee zijn z’n sores nog niet opgelost. Johnny worstelt dan al vele jaren met zijn gevoelens voor mannen. In 1943 trouwde hij met Jannetje de Graaff, ‘Totty’, met wie hij dochter Wil(leke) kreeg. Maar Johnny is altijd al aangetrokken geweest tot mannen. In zijn huwelijk is hij doodongelukkig. Na een affaire met een man doet de volkszanger in 1956 zelfs een poging tot zelfmoord, door uit een rijdende auto te springen. Hij raakt slechts lichtgewond.
Uit de kast komen blijkt lange tijd geen optie. Volgens zijn platenlabel zou hij dan verguisd worden door zijn eigen fans. Wim Sonneveld, die ooit in de Gay Krant erkende een affaire met Johnny te hebben gehad, overtuigt Johnny om uit de kast te komen. Helaas voor de zanger komen de waarschuwende woorden van zijn platenlabel uit. Zo snel als Nederland de volkszanger omarmde, zo snel laten ze hem ook weer vallen. “Een homo werd met een scheef oog aangekeken. Misschien dat ze zo'n man in het café nog wel een biertje gaven. Maar je vrouw en kind in de steek laten, zoiets deed je niet. Het gezin was alles in die tijd,” schetste Kees Prins.
De felle reacties laten Johnny allerminst koud. Wat wil je: in 1994 omschreef een journalist de zanger al eens als ‘een wandelde bom van emoties. Te gevoelig’. Prins: “Hij schrok er zo van dat hij zei: Ik zou mijn linkerarm wel willen geven als het niet zo was. Hij zat er vreselijk mee. Uiteindelijk heeft hij het aan zijn vrouw en kinderen moeten vertellen en ze in de steek gelaten.”
Toch vindt Johnny Jordaan in de jaren zeventig en tachtig relatieve rust. Na zijn coming-out woont hij samen met Ton Slierendrecht, een hondentrimmer uit Den Haag. Met hem wordt Johnny eindelijk gelukkig. Met liedjes als Een Pikketanussie en Pruimenpap – en de elpee Ouwe trouwe Jordaan blijkt ook zijn muziek nog steeds populair. In 1972 wint hij nog een Gouden Harp en in hetzelfde jaar neemt hij afscheid van het publiek met een grote tv-show, bijgestaan door vrienden en collega’s als Tante Leen, Ramses Shaffy en Willeke Alberti. Johnny’s zwanenzang: Bedankt, lieve mensen.
In de jaren daarop blijft Johnny wel optreden, maar volgens de verhalen uit die tijd is de zanger dan slechts een schim van wie hij ooit was. Uit De Groene Amsterdammer: “In 1973 leidt hij, al danig verzwakt en vaak niet in staat tot zingen, het leven van een relikwie, een geval van vleesgeworden nostalgie dat zo af en toe nog eens door Hilversum wordt gevraagd. Hetzelfde Hilversum dat zijn carrière een paar jaar eerder al bij het stralende begin probeerde te nekken. Johnny, toch al een fatalist, citeert zijn lied: Als je voor een cent geboren bent, word je nooit een kwartje.”
In de laatste twintig jaar van zijn leven speelt Johnny’s broze gezondheid hem parten. Of, zoals zanger Davey Bindervoet het eens verwoordde: “Zijn hele leven is ie ziek, zwak en misselijk.” Johnny overleeft meerdere beroertes en hartaanvallen, maar na zijn hersenbloeding in 1981 wordt hij nooit meer de oude. Eind 1988 kreeg hij er nog een om z’n oren en zondag 8 januari 1989 overlijdt hij, op 64-jarige leeftijd. Hij wordt begraven op Vredenhof, in hetzelfde graf als zijn moeder, grootmoeder en schoonmoeder.
Twee jaar later krijgt Johnny een standbeeld op de Elandsgracht en in 1995 wordt dat stukje Jordaan omgedoopt tot het Johnny Jordaanplein. Zijn oude buurtje heeft hem eindelijk weer in de armen gesloten. Net als de rest van Nederland, voor wie Johnny Jordaan nog steeds een van de meest geliefde zangers ooit is. Een échte vertolker van het sentimentele levenslied. De Amsterdamse zanger Jaro Renout verwoordde het in Het Parool treffend: “In het Nederlandse repertoire kan het heel plat worden, maar Johnny was heel écht. Hij had soul.”
- ANP, NL Beeld, Nationaal Archief