Het is de vroege ochtend van zondag 21 augustus 1983, rond 02.40 uur. Politieman Nico Nijp en zijn collega rijden met hun surveillancewagen door het centrum van Amsterdam, als er op de radio een bericht binnenkomt. De centrale meldkamer roept om dat er op de Dam een ‘neergestoken persoon’ zou liggen, bij de taxistandplaats. Ze bevinden zich met hun Volkswagen Golf, de klassieke witte politieauto uit die jaren met feloranje gekleurde toeters en bellen op het Damrak. Dat is op een steenworp afstand van de plaats van de melding. De twee agenten haasten zich naar de beschreven locatie. Die is midden in hun werkgebied, in district 2. Vlakbij hun beruchte bureau, aan de Warmoesstraat.
Het is geen uitzonderlijke melding. Het gebied waar zij in werken staat in deze tijd allang bekend als ‘de jungle’. Het zijn de jaren 80, en tientallen heroïnejunks bevolken de straten rondom de Amsterdamse Wallen. Ook is het een gebied met veel toeristen, die nogal eens het slachtoffer zijn van berovingen. De politie houdt zich er staande, maar dat gaat met moeite. Daarbij is het zaterdagnacht, midden in de zomer. Veel drukker wordt het door het jaar heen niet in de stad.
Als Nijp en zijn collega bij de plek van de melding zijn aangekomen, is daar consternatie. Ze zien een groepje mensen staan. Nico loopt ernaartoe en ziet een jongen op de grond liggen, half op de stoep. Het is een jonge jongen, met hoge sportschoenen, een spijkerbroek en een zwart shirt. Hij heeft een donkere huidskleur.
Veertig jaar na de gebeurtenis gaat Nico Nijp terug in zijn herinnering. Naar het moment dat hij de jongen daar gewond zag liggen, maar nog niet wist hoeveel impact de gebeurtenis in de Nederlandse samenleving zou krijgen. En op hem. Hij weet zich nog flarden te herinneren van de avond. “Ik weet nog dat ik toen bij hem ben neergeknield,” vertelt de voormalige politieman. “Ik zag dat hij gewond was, en bloedde.”
Nico hoort uit de mond van het slachtoffer en van de omstanders dat het steekincident een stukje verderop is gebeurd, in de Damstraat, voor een shoarmazaak. Nadat de ambulance is gebeld, zodat de gewonde jongen kan worden afgevoerd naar het ziekenhuis, gaan Nico en zijn collega ernaartoe. Ter plaatse aangekomen spreken ze met getuigen van de gebeurtenis. Daarna maken ze nog een proces-verbaal op. Dan zit hun dienst erop. Twee dagen later zal duidelijk worden dat de afloop van de steekpartij een schok in de samenleving veroorzaakt, die nog jaren gevoeld zal worden.
NICO LOOPT DAN NAAR BUITEN EN ZEGT TEGEN ZIJN ANDERE VRIEND DIE OP EEN BANKJE ZIT: ‘HOU MIJN PATATJE EVEN VAST, EN GEEF ME JE MES’
Skinhead
Het slachtoffer op de Dam is een Antilliaanse jongen. Zijn naam is Kerwin Duinmeijer. Hij is die zomer net 15 jaar geworden. Vanavond is hij met vrienden de stad in gegaan. Bij het bezoek aan de shoarmazaak krijgt hij ruzie met een stel andere, oudere jongens. Plotseling wordt hij gestoken. Hij rent nog naar de Dam, maar zakt daar in elkaar. In het ziekenhuis proberen artsen zijn leven nog te redden, maar dat is tevergeefs. In de vroege morgen overlijdt hij.
Het nieuws komt de volgende dag naar buiten, in een bericht in de krant. De maandag erop meldt zich een dader. Zijn naam is Nico Bodemeijer. Ook hij is jong, pas 16 jaar oud. Maar belangrijker is uit welke groep hij komt. Nico blijkt een racistische skinhead te zijn, met uitingen daarvan op zijn lichaam. Hij heeft onder meer een tatoeage op zijn arm met de tekst: ‘100 % White’. Op zijn achterhoofd staat met grote letters: ‘SKINHEAD’.
Benieuwd naar de rest van het artikel? Bekijk 'm in de nieuwste Panorama of check het via Blendle.
- Dirk-Jan Prins, ANP, Rob Bogaerts/ANEFO