Met de wetenschap van nu zou je het bijna vergeten, maar ooit was Marc Overmars een kleine bescheiden jongen uit het Gelderse Epe die via Go Ahead Eagles en Willem II neerstreek bij Ajax. Amper twintig was ie toen hij stadion De Meer binnenliep, huiskamer van ‘Mister Ajax’ Sjaak Swart, die net als Marc furore maakte als vleugelspits en hem dat ook haarfijn wilde uitleggen. John van ’t Schip, om maar eens een andere vleugelspits te noemen, bedankte er een jaar eerder vriendelijk voor toen we hem vroegen of hij zin had om door Sjaak Swart ‘geïnterviewd’ te worden (“Bespaar me de moeite: Sjaak weet alles beter, daar heb ik geen zin in” ), maar Marc had toen nog niet zoveel branie. Hoe graag hij ook nee had gezegd tegen de borstklopperij van Sjaak, hij ging toch overstag.
Dus daar zat ie, met zichtbare tegenzin, in zijn rode spijkerjasje, tegenover Sjaak die zijn gebruikelijke monoloog afstak over hoe goed hij was in de jaren 60 en 70 en hoe bijzonder het was om Johan Cruijffals jong broekie te verwelkomen in De Meer. Hugo Borst en Leo Verheul, onze sportverslaggevers van toen, tekenden het wonderlijke ‘gesprek’ voor ons op.
Marc keek de hele tijd op zijn horloge. Sjaak: “Geen zin meer?”
Marc: “Ik heb nog een afspraak, Sjaak: was ik vergeten. Er komt zoveel op me af de laatste tijd. Ik hoef ook niet zo nodig in de picture. Ik heb rust nodig, daarom heb ik de laatste tijd vaak nee gezegd.” Sjaak: “Begrijp ik best, maar je pr is belangrijk, jongen. Je bent eigendom van het publiek. En vergeet niet dat sommige journalisten zich op hun pik getrapt voelen. Als die worden afgewezen, zal die waardering gauw omslaan in onbegrip.”
Op hun pik getrapt voelen, hij zei het echt. Ook dat Marc wat ‘gemener’ moest worden.
Sjaak: “Je moet je wapenen als aanvaller, om te overleven. Neem Cruijff. Die had ellebogen, dat waren messen. Hij was verschrikkelijk gemeen. Dat moet jij ook zijn.”
Marc: “Daar ben ik het type niet voor.” Grappig hoe zulke uitspraken bijna dertig jaar later als een boemerang terug in zijn gezicht ketsen. Zo timide en bescheiden hij als voetballer was, zo machtig voelde hij zich als bestuurder. En dan vooral als hij zijn macht kon laten gelden met zijn broek op de enkels en zijn telefoon in de aanslag, want in direct contact was hij nooit zo’n held. Ook niet in het gesprek met Sjaak Swart. Zodra hij de kans zag, stiefelde hij weg.
Op weg naar buiten liep hij langs zijn eigen postvakje, waar een stuk of twintig brieven in lagen, waarschijnlijk van vrouwelijke fans.
Sjaak: “Zo’n stapeltje had ik vroeger ook na een week.”
Marc: “Dit is van twee dagen.”
Stel je voor dat er toen al smartphones hadden bestaan: hij zou alle aanbidsters waarschijnlijk een vrolijk appje hebben gestuurd.