De cover van je boek verraadt je gevoel voor nostalgie. Hoe kijk je naar het voetbal van nu?
“Met belangstelling. Laatst had je Paris Saint-Germain-Bayern München, dan zit ik echt te genieten. Je hebt geweldige spelers in de wereldtop. Mbappé, Neymar, Sané, noem ze allemaal maar op.
Ik denk wel dat het voetbal er op is vooruitgegaan, maar niet qua schouwspel. Zo vaak gebeurt het ook weer niet dat je zo’n leuke wedstrijd ziet, vaak zit ik te kijken en ga ik maar wat anders doen. Maar het is wel sneller en atletischer. Toen ik die wedstrijd laatst zag, dacht ik: volgens mij zou alleen Cruijff meekomen op dit niveau. Omdat je op oude beelden ziet hoe snel hij was op de eerste meters, en zo goed ook. Er wordt weleens gezegd dat er geen techniek meer wordt aangeleerd, maar als ik zo’n beweging van Neymar zie: genieten hoor. Je zag het ene hoogstandje na het andere. In de tijd waarover ik schrijf, was er natuurlijk veel meer ruimte, je had veel meer tijd om een bal aan te nemen. Maar ik vind wel dat de romantiek uit het voetbal is verdwenen. Spelers zijn nu wandelende reclamezuilen en dat is ook allemaal logisch, want er gaat steeds meer geld in om. Tatoeages mogen van mij trouwens ook weg. Kun jij je Nuninga voorstellen met een tatoeage?”
Nee.
“Ik ook niet.”
Als je opgroeit met het Ajax van Cruijff, Swart, Keizer en Nuninga, de mannen op de cover, is daarna alles natuurlijk al snel minder.
“Ja, dat was echt elke week weer een belevenis. Vooral Cruijffen Keizer gaven zoveel plezier, je wist gewoon niet wat je zag. En dan ook nog in een klein stadion, je zat er dus bovenop. Geweldig. Cruijff heeft echt een groot deel van mijn jeugd opgevrolijkt. Dat geldt niet alleen voor mij, maar voor een hele generatie.”
‘Spelers zijn nu wandelende reclamezuilen. Tatoeages mogen van mij trouwens ook weg. Kun jij je Klaas Nuninga voorstellen met een tatoeage?’
Ga je tegenwoordig, los van de coronabeperkingen, nog naar het stadion?
“Weinig. Thuis op televisie zie ik het eigenlijk beter en ik vind het zo’n gedoe om ernaartoe te gaan. Vroeger kocht je een kaartje als je zin had. Nou ja, ik dan niet, ik glipte er altijd doorheen. Maar nu moet je een seizoenkaart kopen, consumptiebonnen. De gemoedelijkheid is er vanaf, het is veel zakelijker. Ik klink misschien als een ouwe lul en jonge mensen hebben daar vast allemaal geen last van, maar ik ben blij dat ik de oude Ajax-tijd nog heb meegemaakt.”
Wat bedoel je precies met de titel van het boek?
“Nou, het woord godenzonen is |uitgevonden door David Endt. Hij schreef in de jaren 90 een boek dat zo heette en ik heb altijd een beetje moeite gehad met die term. Ik weet dat mensen buiten Amsterdam het ook niet zo leuk vinden. Het is niet slecht bedoeld van die Endt, hij is gewoon nogal euforisch over alles wat Ajax is. Ik kijk er toch met wat meer afstand tegenaan, dus toen dacht ik: in de tijd van Cruijff, Michels, Swart, Nunninga en Keizer waren er geen godenzonen, dat waren stervelingen. Dus op mijn manier heb ik het zo een beetje rechtgezet.”
Er staan allemaal prachtige verhalen in het boek, maar zijn ze ook waar?
“Eigenlijk zou je dat niet aan mij moeten vragen, maar aan de mensen die het met mij hebben meegemaakt, haha! Mijn vorige boek, Geluk is een herinnering, ging over mijn jeugd. Daarover was in mijn familie wel enige discussie. Sommigen zeiden: 50 procent is gelogen, mijn broer zei: 80 procent. Maar dat vind ik nergens op slaan, want als schrijver moet je iets wat je hebt meegemaakt vormgeven op papier. Op dat moment wil je iets nog weleens aandikken, maar naar mijn mening is 10 procent verzonnen. Ik denk dat dat bij iedere schrijver minimaal zo is.
Het verhaal dat ik met Van Hanegem en Tahamata voetbalde in de gevangenis in Veenhuizen is in mijn ogen precies gegaan zoals ik het beschreven heb. Dat de gevangenisdirecteur dan niet meneer Zadeldrager heette, dat zijn bijzaken, vind ik. Hij zal vast anders hebben geheten, maar toen ik aan het schrijven was dacht ik: volgens mij heet hij meneer Zadeldrager. Vond ik een mooie naam voor een gevangenisdirecteur.”
Dat verhaal over dat je je broer verlinkte toen jullie naar binnen wilden glippen bij Ajax, dat is waar?
“Ook waar. Dat was wraak voor zijn actie bij het koppen tegen de muur.”
Jij kon toch de bal iets van 1200 keer hooghouden met je hoofd?
“Ja! Daar oefende ik iedere dag op, waarom weet ik ook niet. Nou ja, om van mijn broer te winnen.
Maar die balgoochelaars van nu halen wel 2000 keer, denk ik. Als je de techniek eenmaal beheerst, gaat het om andere dingen. Word je niet duizelig? Zie je de bal niet dubbel? Het valt echt wel mee, hoor. Want hoelang denk je dat je daarover doet?”
Lang.
“Maar hoelang?”
Twintig minuten, half uur?
“Nee, ik denk tien minuten. Dus dat is te doen.”
Je broer deed het licht uit toen je zijn record bijna te pakken had?
“Onze vader had het behang van de muur gescheurd in onze slaapkamer, met de bedoeling het ooit opnieuw te behangen. Maar dat is er nooit van gekomen, dus we hielden de stand gewoon bij op de muur. Het record was iets in de 1200, het werd schemerig en toen draaide mijn broer de schakelaar van het licht om en meteen weer aan. Dat is genoeg om die bal van je hoofd te laten vallen. Toen was het klaar.”
Benieuwd naar de rest van het interview? Lees het in de nieuwste Panorama of bekijk het op Blendle.
- Goffe Struiksma