Ronnie* (48) heeft in zijn leven vaker in de stoel voor de rechter gezeten dan in die van de kapper. In zijn woonplaats is waarschijnlijk geen politieagent te vinden die hem nog nooit in de boeien heeft geslagen.
Zijn strafblad telt inmiddels 34 bladzijden. Eerder vandaag is hij vanuit de penitentiaire inrichting waar hij dit keer ‘een jaartje’ zit naar de rechtbank gebracht om te kijken of het tijd wordt voor bladzijde 35.
“Ik vind het heel vervelend voor deze mensen,” zegt de opvallend kleine Ronnie terwijl hij een korte blik over zijn schouder werpt naar het oudere echtpaar dat achter hem in de zaal zit; twee witgrijze pensionado’s die rechtstreeks uit de Human Nature-catalogus van de ANWB lijken te zijn gestapt. “Maar geloof me nou, ik ben net zo hard genaaid als zij.” Inmiddels twee jaar geleden ontving het keurige echtbaar een WhatsAppbericht van hun dochter. Althans, het nummer herkenden ze niet, maar de profielfoto wel. Dat was ontegenzeggelijk hun dochter. Haar eigen telefoon had kort daarvoor de geest gegeven, schreef ze, vandaar het nieuwe nummer. Dochterlief had dringend geld nodig, vervolgde ze. Ze stond op het punt een belangrijke aankoop te doen, maar helaas kampte haar bank juist op dat moment met een omvangrijke storing. Of pa en ma het bedrag van 2340 euro zo snel mogelijk konden overmaken naar rekeningnummer... Zodra de storing voorbij was, zou ze het bedrag direct terugbetalen. Ze trapten erin. De berichten bleken verstuurd met een prepaidtelefoon die de politie niet kon traceren. De naam van de rekeninghouder die het geld ontving, bleek een stuk makkelijker te achterhalen.
“Dat was u,” weet de rechter.
“Klopt,” bekent Ronnie, “maar dat zegt niks, toch?”
“Het zegt in elk geval dat het geld op uw rekening stond.”
“Ja, nou en?” pareert Ronnie.
“En nog diezelfde dag werd het opgenomen,” weet de rechter.
“Ja,” zegt Ronnie. “Dus?”
“Dus dan is het niet zo vreemd dat men u een paar vragen wil stellen,” verduidelijkt de rechter enigszins ten overvloede.
“Ik heb de politie precies vertelt hoe het zit,” zegt Ronnie geïrriteerd. “Ik had mijn bankpas die dag uitgeleend aan mijn voormalige buurman. Die man staat onder bewindvoering.
Die heeft geen rooie cent. Ik wou alleen maar helpen. Hoe moest ik weten dat hij met dit soort dingen bezig was?”
“En u gaf hem ook uw pincode?”
“Waarom niet? Ik heb dertig jaar naast die kerel gewoond. Ik vertrouwde hem. U geeft uw pincode toch ook aan uw vrouw, of niet dan?”
“En u verhoogde de daglimiet,” negeert de rechter Ronnies vraag.
“Tja, als zo’n man dat vraagt... Kleine moeite, toch?” doet de erkende veelpleger een laatste poging om zichzelf als naïeve weldoener te verkopen.
De rechter schudt het hoofd. “Dat het niet uw eigen idee was, dat wil ik best geloven,” leidt hij zijn vonnis in. “Maar dit soort oplichting is vaak het werk van twéé partijen. Slimme jongens die het allemaal bedenken en uitvoeren, en domme sukkels die hun rekeningnummer beschikbaar stellen. En als ik u hier dan zie, en ik hoor uw verhaal, en ik moet kiezen... tja, hoe zal ik het zeggen? Dan denk ik niet dat u die slimme jongen bent.”
En daarmee is pagina 35 een feit. Voor het faciliteren van oplichting moet Ronnie twee weken de cel in. Daarnaast zal hij het bedrag van 2340 euro moeten terugbetalen aan het gedupeerde echtpaar. En over dat laatste wil de rechter nog wel wat zeggen. “Ik weet niet wie dat geld in zijn zak heeft gestoken, u waarschijnlijk niet. Misschien was het inderdaad uw oude buurman. Dan kunt u het daar gaan halen.”
*Alle namen in deze rubriek zijn om privacy-redenen gefingeerd.
- Petra Urban