Iedere dag het nieuws dat echte mannen interesseert

Uniek: het eerste 'coronadorp' van Nederland is klaar

Naast het stadion van ADO Den Haag staan sinds kort een zorgcentrum en een verzameling containerwoningen die onderdak bieden aan dak- en thuislozen met coronaverschijnselen.

Uniek: het eerste 'coronadorp' van Nederland

Initiatiefnemer van dit 'coronadorp' Martijn van Rheenen, ooit zelf ook thuisloos, kan niet duidelijker zijn: “Het zijn niet alleen junks of alcoholisten: echt íédereen kan tijdens deze crisis in de shit raken.”

In de schaduw van het Cars Jeans Stadion, de thuishaven van ADO Den Haag, pal naast het Prins Clausplein dat de snelwegen A4 en A12 met elkaar verbindt, bungelt een containerwoning aan de hijsarm van een oplegger. Met uiterste precisie zet Bart, een handige Groninger, de container op zijn plek. Deze stalen constructie, kant-en-klaar aangeleverd vanuit de fabriek in Duitsland, zal het tijdelijke onderkomen worden van iemand zonder vaste woon- of verblijfplaats: een dakloos persoon die op straat leeft of iemand die door een scheiding, plotselinge werkloosheid of door een andere bijzondere omstandigheid zijn huis is kwijtgeraakt en nu op de bank slaapt bij steeds weer een andere vriend of vriendin. Maar met de huidige coronamaatregelen kan dat eigenlijk niet. Ook zij hebben een eigen dak boven hun hoofd nodig, zeker als ze coronaverschijnselen vertonen.

In een van de containers staan een paar ziekenhuisbedden, speciaal bedoeld voor dak- en thuislozen die daadwerkelijk besmet zijn met het coronavirus en extra zorg nodig hebben. Op deze zorglocatie, helemaal ingericht volgens de richtlijnen van het RIVM, de GGD en de brandweer, is plek voor tien dakloze coronapatiënten die wel ziek zijn, maar niet ernstig genoeg om opgenomen te worden in het ziekenhuis. Voor de rest is er plek om voor nog eens veertig personen op te schalen.

Laveloos en bebloed

Bart en Jantinus, een andere Groninger, stampen met zijn tweeën dit hele dorp uit de grond. Normaal gesproken trekken zij met hun containers andere noodvoorzieningen op, bijvoorbeeld die bij een schoolgebouw in het Groningse Hoogkerk dat tien jaar geleden tot aan de grond toe afbrandde. Binnen drie weken zetten ze met hun collega’s 200 units neer, zodat de bijna duizend leerlingen van de school weer les konden krijgen. Of neem de nieuwe stikstoffabriek van de Nederlandse Gasunie die nu in Muntendam wordt gebouwd, midden in het Groningse aardbevingsgebied: zonder de containers die Bart en Jantinus daar neerzetten had het bedrijf geen tijdelijke kantoren en kantine gehad. Maar deze klus in Den Haag is wel erg speciaal, zegt Jantinus, ook al maakt het coronadorp zijn werk niet anders dan anders: “Eigenlijk is het gewoon Lego: blokjes plaatsen en tegen elkaar aan schroeven.” De sanitairgebouwen worden rechtstreeks aangesloten op de riolering van het stadion en de elektriciteit komt linea recta uit een van de lichtmasten. Een kind kan de was doen volgens de nuchtere Groningers: “Gewoon plug and play en draaien maar.”

Het opvangen van dak- en thuislozen met corona in coronatijd ligt zó voor de hand dat het nog nergens anders in Nederland van de grond is gekomen. Want het is natuurlijk zo logisch als wat: als iedereen tegenwoordig wordt geacht om zoveel mogelijk binnen te blijven, waarom leven er dan nog zoveel mensen op straat? Het zette initiatiefnemer Martijn van Rheenen (42) aan het denken. Hij is een ondernemer met een eigen investeringsmaatschappij die onder andere een Plopsa-pretpark van Studio 100 in Polen heeft gebouwd. Begin april, tijdens een van de koudste nachten van het jaar, viel bij hem het kwartje. Zijn hoofd maakte overuren, slapen kon hij niet: hij dacht alleen maar aan iedereen die op dat moment buiten in de kou lag te rillen onder een karton in een park of onder een brug. Mensen die niet op straat zouden moeten leven, zeker niet in coronatijd. Mensen die ook niet van bank naar bank zouden moeten hoppen.

Martijn weet waarover hij praat. Als tiener heeft hij zelf geen veilig thuis, allemaal te wijten aan een vader, die zijn gezin inruilt voor een religieuze gemeenschap en daarmee vertrekt naar Brazilië, en aan een fragiele moeder die de liefde van haar leven verliest en haar verdriet wegspoelt met drank. “Mijn moeder was geknakt,” zegt hij. De vriend die ze daarna krijgt, slaat haar meermaals bont en blauw, waarop ze nog meer gaat drinken, haar toevlucht zoekt in drugs en in de prostitutie belandt. Martijn is net 12 als zijn broer, twee jaar ouder dan hij en op z’n 14de al volwassen, de giftige omgeving verlaat en op kamers gaat wonen. Martijn zelf ziet zijn moeder verder aftakelen en trekt zich terug in een opslagruimte op zolder: “Op mijn 15de woonde ik meer bij vrienden en vriendinnetjes dan bij mijn moeder.” Drie jaar later woont Martijns broer ergens in de bergen in Spanje. Vlak voordat Martijn hem daar opzoekt gaat hij bij zijn moeder langs, die een tijdje daarvoor is ontslagen uit een verslavingskliniek in Amsterdam.

“Kunnen we afspreken dat je nuchter bent als ik terugkom?” vraagt hij haar, maar ergens weet hij dat dat aan dovemansoren is gericht. Bij thuiskomst treft hij haar laveloos aan, met een bebloed gezicht als gevolg van kapot glas. Martijn:

“Toen ze riep dat ze zich van kant zou gaan maken zei ik dat ze wat mij betreft dood kon vallen.” Dat roept ze volgens hem wel vaker, maar nu doet ze het echt. Een paar maanden na hun laatste ontmoeting pleegt ze zelfmoord.

Initiatiefnemer Martijn van Rheenen weet waar hij over praat: als jongvolwassene was hij zelf lange tijd thuisloos.

Letterlijk in de goot

Martijn wordt overgeleverd aan de instanties: jarenlang trekt hij van opvanghuis naar tijdelijke slaapplaatsen. Bij zijn school in de Amsterdamse Bijlmer ziet hij mensen letterlijk in de goot liggen en een naald in de arm zetten.

Of ze chinezen in het openbaar: ze verhitten heroïne of cocaïne op een stukje aluminiumfolie om vervolgens de damp ervan te inhaleren. Mensen die er nog slechter aan toe zijn dan zijn moeder. Zijn middelbare school maakt hij niet af: het is kiezen tussen school of geld verdienen. Al vroeg weet hij dat hij ook zonder diploma geld kan verdienen. Niet met illegale praktijken, gewoon door met een vlotte babbel fondsen te werven voor andermans projecten: “Ik kon toen al mensen achter een idee krijgen.” Precies zoals zijn mentor op de middelbare school al zei: Jij komt er wel. “Maar ondertussen zwierf ik van adres naar adres.”

Zijn verhaal is volgens Martijn exemplarisch voor de problemen waar ook veel dak- en thuislozen van nu mee kampen. Zodra het fundament onder je leven wordt weggeslagen, als jouw veilige omgeving als een kaartenhuis in elkaar stort, dan is de kans levensgroot dat je in een vicieuze cirkel terechtkomt waar maar moeilijk uit te komen is. Zeker in economisch instabiele tijden als de huidige ligt een sneeuwbaleffect op de loer: je verliest je baan, de spanningen in huis lopen op, je gaat scheiden van je vrouw, je grijpt naar de fles, je verliest je huis en voor je het weet sta je er helemaal alleen voor. Zie maar eens uit die ellende te komen.

“Het zijn niet alleen junks en alcoholisten die in de problemen zitten,” zegt Martijn. “Echt iedereen kan tijdens deze crisis in de shit raken.”

Hij heeft zich het lot van daklozen altijd al aangetrokken. Vroeger in de Bijlmer, maar ook jaren later tijdens een avondje stappen op het Rembrandtplein. “Een groepje raddraaiers vond het opeens nodig om over een zwerver heen te pissen die nietsvermoedend op de grond lag. Op dat moment ging ik volledig door het lint. Ik was elke vorm van redelijkheid kwijt en had geen enkele controle meer over mijn emoties. Ik heb er zo vreselijk op los geslagen dat ik zelf ook gewond in het ziekenhuis belandde.” Dat is overigens een van de weinige keren dat hij met de politie in aanraking is gekomen, zegt hij. Inmiddels heeft Martijn zijn leven aardig op de rit. Hij heeft vier kinderen, is gescheiden van zijn eerste vrouw, maar heeft momenteel een nieuwe, stabiele relatie. Toch leeft hij nog elke dag een beetje met dezelfde angst als vroeger, toen zijn veilige wereld onder zijn voeten wegzakte. Van de wetenschap dat dat tegenwoordig met iedereen kan gebeuren, ook met hem, kan hij angstig worden. “Ik ben vier of vijf keer zó dicht bij verzuipen geweest dat ik er soms nog steeds bang van word. Het verschil tussen ‘ik moet het zelf doen’ en ‘ik ben verloren en raak aan de heroïne’ is één slechte dag. Eén slechte vriend die jou een andere uitweg biedt. Als ik toentertijd van iemand heroïne had gekregen, dan was ik hartstikke kapotgegaan. En één keer was waarschijnlijk genoeg. Gelukkig is het kwartje de andere kant op gevallen.”

Dat hij weer overeind is gekropen, geeft hem geen gevoel van onoverwinnelijkheid. Integendeel: “Ik besef dat het leven heel fragiel kan zijn en dat ik geluk heb gehad. Heel veel mensen die in dezelfde positie zaten als ik hebben het niet gered. Het voelt een beetje als dat je wordt uitgezonden naar een oorlogsgebied en dat jij als enige van je groep levend thuiskomt. Zij redden het niet, jij wel. Daarom zie ik het ook als een plicht om de dak- en thuislozen van nu te helpen. Maar dat is geen schuldgevoel. Een schuldgevoel heb je pas als je er niks aan doet. Dan ben je gewoon een lul.”

Mentale inzinking

Terwijl Martijn vertelt bouwen Bart en Jantinus vrolijk verder.

Zo’n twintig containers staan er al, morgen komen er nog elf vanuit Duitsland. Dat een plan zó goed uitpakt, een plan dat ruim een maand geleden in bed tijdens een koude, slapeloze nacht ontstond, dat had Martijn nooit kunnen denken. “Het was veel makkelijker dan ik dacht,” zegt hij. “Het bouwsysteem van de containers bestond al, de lokale stichtingen waarmee we samenwerken ook, en de bereidheid van anderen was gigantisch. We zijn geen stichting en we hebben geen bankrekening. Er zijn wel mensen die geld wilden doneren, maar die donaties stuur ik door naar de lokale daklozenstichting of een leverancier van spullen. Ik accepteer alleen spullen. Geen beertjes of dingen voor aan de muur, maar ziekenhuisbedden, beademingsapparatuur, stoelen, tafels, dat soort dingen. Vanaf het moment dat ik zei dat ik belangeloos dit project zou doen, stonden mensen in de rij om me te helpen. Ik weet zeker dat dat niet het geval was geweest als het zo’n ngo-sfeertje zou hebben. Zodra iets mogelijk een andere agenda heeft, wordt het verdacht. Ik trek dat zelf ook niet. Ik kan het ook niet hebben als ik 100 euro overmaak en weet dat 70 euro nooit het pand verlaat en blijft hangen bij een tussenpersoon hier of een directeurtje daar.” Van ADO Den Haag, die een deel van de parkeerplaats ter beschikking stelt, heeft hij ook geen rekening gehad. Volgens Martijn was de deal binnen vijf minuten rond. Mohammed Hamdi, directeur van ADO en ook nog eens bondscoach van het Nederlandse daklozenvoetbalelftal, had aan één telefoontje van de verantwoordelijke Haagse wethouder genoeg om de diensten van zijn club aan te bieden.

Toch stond niet iedereen in Den Haag meteen te springen om het coronadorp. Martijn: “Sommige hulpverleners dachten in eerste instantie: wat gebeurt hier allemaal? Ook omwonenden vroegen zich dat af. Die dachten dat er een asielzoekerscentrum in hun buurt werd geplaatst. Komen hier buitenlanders wonen? vroegen ze. Nee, gewoon dak- en thuislozen, zei ik toen. Mensen zijn gewoon bang. Ze willen er allemaal niks mee te maken hebben. Maar ik zie gewoon een jongen van 20 die net zijn baan is kwijtgeraakt, ziek wordt en nergens naartoe kan. Als hij nou een junk was geweest of psychisch niet helemaal in orde, dan wordt er opvang voor hem geregeld. Maar wat als je nietverslaafd en wél lekker tussen je oren bent? Dan gaat het niet kut genoeg met je om geholpen te worden. Dan ben je ‘zelfredzaam’ en kun je het zelf uitzoeken. In die realiteit leven we met z’n allen.”

Het heeft volgens hem allemaal te maken met beeldvorming. “Mensen met littekens vinden we geweldig. Die hebben namelijk een goed verhaal te vertellen en ze hebben het allemaal overleefd.

Hoe heftiger het litteken, hoe beter. Maar iemand die gewond is, bloedend op straat ligt of met een mentale inzinking huilend op een bankje zit en roept dat hij het allemaal niet meer ziet zitten... Van die mensen willen we niks weten. De overlever zetten we op een voetstuk, maar als iemand ten onder gaat, worden we geconfronteerd met onze eigen zwaktes, met onze eigen sterfelijkheid. Dáárom kunnen we niet naar daklozen kijken, dáárom spuugt de maatschappij op ze. ‘Loser’, ‘zuiplap’, ‘dronken Pool’, ‘hij zal wel…’ Terwijl de waarheid één verkeerde dag is. Eén verkeerde beslissing. Die fles wodka die we onder dat slaapzakje zien is slechts een topje van een enorme ijsberg. Daaronder zit een grote poel van ellende waarin wij allemaal terecht kunnen komen. Zeker in de komende twee, drie jaar. Het leven dat we kennen raken we kwijt. Daar is tegenwoordig bijzonder weinig voor nodig. Maar de vraag die we ons allemaal moeten stellen is: waar ga je dan naartoe?”

Geen vreetkeet

In het centrale containergebouw is een dokterslocatie, een ziekenboeg en een portier aanwezig, los van alle containerwoningen. Met individuele units kan alles worden opgeschaald, mocht daar behoefte aan zijn. Ruimte genoeg op het terrein. Een aparte personeelsingang en genoeg beschermende kleding waren nog wel een dingetje.

“Het is niet zomaar een vreetkeet voor een paar bouwvakkers,” zegt Martijn. “Het is echt een zorgcentrum. Het RIVM, de GGD en de brandweer hebben waanzinnig snel gehandeld met richtlijnen. Ook zij voelen dat ze op tijd moeten zijn voor de tweede coronagolf. Want hoe je het ook wendt of keert: die komt er. Daarom moeten ook andere gemeenten nú wakker worden. Elke gemeente met daken thuislozen heeft een zorgcentrum nodig voor daklozen die besmet raken met corona.

Sommige hebben honderden, zo niet duizenden mensen op straat. Als onder hen een uitbraak komt – en het is niet de vraag óf het gebeurt, maar wannéér – dan moeten ze zo’n centrum hebben. De blauwdruk van wat hier staat, kunnen ze zo kopiëren.”

De vraag waarom door corona opeens wel daklozen kunnen worden opgevangen en zonder corona niet kan hij zo langzamerhand niet meer horen. “Je hebt altijd een crisis nodig om zoiets als dit van de grond te krijgen. Ik bedoel: de Deltawerken zijn ook niet met een vooruitziende blik gebouwd, maar ná de Watersnoodramp. Soms moet je eerst de pijn voelen. Als kind wist ik: niemand gaat me redden, dus ik moet mijn eigen boontjes doppen. Zo moeten we als maatschappij ook gaan denken. We zullen nog heel veel pijn gaan voelen, maar gelukkig zal ook het besef groeien dat we zelf onze verantwoordelijkheid moeten gaan nemen. Wij samen, niet alleen de gemeenten. Ik ken best veel Nederlanders die zeer vermogend zijn en die het nog wel een tijdje kunnen uitzitten. Door de grote winsten die zij de afgelopen jaren hebben gemaakt met vastgoed zijn ze medeverantwoordelijk voor het feit dat veel anderen niet voor een normale prijs een huis kunnen betalen. Die vermogende groep mensen, en ik ken ze want ik behoor er zelf ook toe, laat ik niet met rust. Die zal ik blijven wijzen op hun maatschappelijke plicht.”

En wat als er straks vanaf 1 september weer gevoetbald mag worden en ADO Den Haag zijn parkeerplaats weer terug wil? Martijn hoopt dat de bal weer gaat rollen, al is het maar omdat het coronavirus dan is beteugeld en het veilig genoeg is om weer met zijn allen naar het stadion te gaan. Maar hij gelooft er niks van: “Het voetbal en een coronadorp kunnen niet naast elkaar bestaan. Mocht er een tweede uitbraak komen, dan wordt er sowieso niet gevoetbald. Mocht dat wel zo zijn, dan kun je dit dorp uit elkaar kunnen schroeven en ergens opslaan totdat die tweede golf komt. Binnen drie dagen staat het dan weer op een andere locatie.”

De bevlogenheid spat uit zijn felblauwe ogen. Hij ziet zichzelf nog steeds als die extremist van vroeger, wiens leven niet grijs was, maar altijd zwart-wit. Goed of slecht, meer smaken proefde hij nooit, al wist hij tot hij voor het eerst vader werd nooit écht hoe dat goede nou smaakte. Bewonderend kijkt hij naar Bart en Jantinus, want zonder hen en zonder de steun van talloze donateurs was dit dorp nooit tot stand gekomen. Zijn eigen rol bagatelliseert hij het liefst: “Ik ben geen goedzak, ik kan er gewoon niet van slapen.”

Aantal daklozen in tien jaar tijd verdubbeld

Volgens de meest recente cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek, die van eind 2018, zijn in Nederland zo’n 40.000 mensen dakloos. Ten opzichte van tien jaar daarvoor is dat meer dan een verdubbeling van het aantal. Hadden er begin 2009 17.800 mensen geen dak boven hun hoofd, eind 2018 waren dat er al 39.300. De cijfers werken als een rode lap op een stier voor Martijn. “We hebben het hier dus over een welvarende periode na de bankencrisis van 2008, hè,” zegt hij bevlogen. “Hoe kan het dat het aantal daklozen verdubbelt terwijl het zo goed met ons land gaat? Denk je nou werkelijk dat dat alleen klojo’s zijn die niet willen werken? Hou toch op. Als samenleving zijn we gewoon tekortgeschoten.” Hij houdt dan ook zijn hart vast voor de gevolgen van de wereldwijde pandemie en de bijkomende diepe crisis: “Als we niet uitkijken verdubbelt ook het huidige aantal in twee tot drie jaar. Dan hebben we het opeens over 80.000 daklozen in Nederland. Dat past helemaal niet bij ons, dat zijn Amerikaanse toestanden!”

Dit artikel (uit de Panorama van deze week) kreeg je van ons cadeau. Waarom? Omdat we voor de volle 100% achter dit initiatief staan en we het zoveel mogelijk onder de aandacht willen brengen. Wil je toch wat terugdoen, of gewoon meer informatie? Ga dan naar www.doneereendorp.nl en steek Martijn en consorten een hart onder de riem.

De aftermovie van de bouw van het 'coronadorp' bekijk je hieronder:

Nieuws
  • Micha Jacobs
  • Sander Boer