MISDAADCOLUMN: Waarom moordenaars zo graag tuinieren
Elke week schrijft misdaadverslaggever Henk Strootman een column over wat hem opvalt in de crimewereld. Deze week: tuinierende moordenaars.
In het satirische detectiveboekje De avonturen van Bill Clifford van Godfried Bomans staat een passage waarin twee onhandige rechercheurs in een huis op zoek gaan naar een brief. Geen vertrek word overgeslagen. Kasten worden overhoop gehaald, stoelen opgesneden, tapijten opgetild; het haalt allemaal niets uit. Maar dan gaat superdetective Clifford zich ermee bemoeien. “De minst voor de hand liggende plek, mijne heren,” zegt hij, de brief tussen duim en wijsvinger uit een brievenbakje vissend, “is de méést voor de hand liggende plek...” Schrijver Bomans mag het komisch bedoeld hebben, er zit wel degelijk een kern van waarheid in het tekstje. Dat hebben we onlangs weer eens kunnen zien in Heerhugowaard.
Oud-ingenieur Albert Visser (67) uit Heerhugowaard was al sinds januari 2021 door niemand meer gezien, maar werd pas in oktober 2021 officieel als vermist opgegeven. Zoekacties en media-aandacht haalden niets uit. Totdat er op 11 november 2024 opeens beweging kwam in de zaak. De Unit Forensische Opsporing streek ‘voor nader onderzoek’ neer bij Vissers woning aan de C. van Everdingenlaan. Een paar dag later meldde de politie dat er binnen stoffelijke resten van Visser waren gevonden. De man had al die jaren dus ‘gewoon’ thuis gelegen. De 31-jarige zoon van het slachtoffer is inmiddels aangehouden op verdenking van moord.
Visser lag dus op zo’n ‘meest voor de hand liggende plek’. En dat zien we vaak bij dergelijke moordzaken. Daders die zich van een lichaam willen ontdoen, hebben vooral haast. Liever verstoppen ze het lijk in de kruipruimte of achtertuin dan dat ze ermee naar een bosgebied rijden. Dat kost alleen maar tijd, vergroot de kans op betrapping en laat extra sporen achter.
Om zijn kinderen de aanblik van hun aan een touw bungelende moeder te besparen, had hij het lichaam snel begraven, zo beweerde S.
Recent voorbeeld is de bijlmoord in het Gelderse Elst. In mei vorig jaar werd in de kruipruimte van een rijtjeshuis aan het Colosseum het stoffelijk overschot gevonden van de 57-jarige Willem. Onderzoek wees uit dat de man al acht maanden niet meer door familie en vrienden was gezien. Willems partner Ilonka B. beweerde dat de man in een auto met Belgisch kenteken was gestapt en met de noorderzon was verdwenen. De werkelijkheid was een stuk gruwelijker: de vrouw had Willem met een bijl de hersens ingeslagen en in de kruipruimte verstopt.
Soms duurt het veel langer voordat het slachtoffer van een moord op zo’n voor de hand liggende plek wordt gevonden. In mijn beginjaren als misdaadjournalist zette Peter R. de Vries mij op de verdwijning van de 38-jarige Thea Kramer uit Vught. Het was in aanvang het bekende verhaal. Thea’s ‘doodongeruste’ man vertelde dat hij zijn vrouw op 4 oktober 1991 op de trein had gezet om nog eens rond te kijken in hun vroegere woonplaats Rotterdam. Wat er verder was gebeurd, tja, geen idee. Ex-marinier Leen speelde zijn rol als slachtoffer met verve. Hij droeg nu alleen de zorg voor hun jonge kinderen. En dan ook nog verder te moeten leven in onzekerheid over het lot van zijn vrouw...
Maar Thea’s vader had weinig medelijden met zijn schoonzoon. Hij vertrouwde de zaak voor geen meter en drong bij de politie jarenlang aan op nieuw en grondig onderzoek. Dat kwam er uiteindelijk in 1996, vijf jaar na Thea’s verdwijning. De tuin van hun toenmalige woning werd laag voor laag uitgegraven en al snel werden Thea’s stoffelijke resten blootgelegd, verpakt in plastic, met een zak strak om het hoofd gebonden. Leen S. beweerde dat hij Thea bij thuiskomst hangend aan een touw had aangetroffen. Om zijn kinderen, die elk moment thuis konden komen, de aanblik van deze ‘zelfmoord’ te besparen had hij het lichaam snel begraven. De rechter geloofde niets van dit verhaal en veroordeelde S. tot zeven jaar voor doodslag en twee jaar voor het wegmaken van een stoffelijk overschot.
- Adobe Stock, De Stem