“Niet kotsen op het parcours!” Op de hindernisbaan van De Frontlinie, een relatief nieuw afbeulkamp voor luie jongeren, jonge carrièretijgers, uitgebluste managers en alles daartussenin, laat instructrice Sabrina er op deze vroege zaterdagochtend geen gras over groeien. “Weglopen, rust pakken en dan weer terugkomen!” schreeuwt zij richting Leif, een deelnemer die dit helse trainingskamp duidelijk heeft onderschat. Tien minuten later is ook Mitchell, een twintiger uit Friesland, aan de beurt. “Drie pull-ups?” roept een instructeur met schouders als helikopterplatforms tegen het hoofd van de zwetende stakker. “Dat doet mijn zusje nog beter, man!”
Ook ik ontkom niet aan het kleinerende gebrul van de ex-militairen, nadat ik voor de vierde keer op rij een bokszak eerder van een lieflijke knuffel dan een mannelijke tackel voorzie. “Waar ben jij nou helemaal mee bezig, Panorama!? Mijn moeder beukt nog harder dan jij!” Een week eerder melde ik mij nog doodleuk (en vrijwillig) aan voor deze ‘instapcursus’ van De Frontlinie. Waarom? Dat weet ik ook even niet meer. Het zal iets te maken hebben gehad met ‘even lekker buiten zijn’, ‘actief doen’ of ‘een keer iets anders, doe eens gek’. Braken in de bosjes, janken als een klein kind en hartkloppingen waren niet ingecalculeerd.
Spierkracht van een avocado
Het begon in ieder geval met een relatief onschuldig filmpje van Powned, waarin een verslaggever - een hopeloze millennial met de spierkracht van een avocado en de vechtlust van een wandelcoach – zich laat afmatten door Ruben Heldens, voorman van De Frontlinie. De journalist in kwestie bakte er weinig tot niets van. “Dat kan beter,” lachte ik vanachter mijn laptop. Wist ik veel.
Een dag later hang ik aan de lijn met Ruben Heldens en diens compagnons Mark Flemming en Aernout Kolijn. Die laatste was tot voor kort ook journalist, totdat hij het licht zag en samen met deze twee ex-militairen De Frontlinie opzette, inmiddels een halfjaar geleden.
“Feitelijk zijn wij een trainingskamp dat met militaire oefeningen, omgangsvormen en methodes Nederland sterker en weerbaarder wil maken,” legt Aernout uit. “Want laten we wel wezen: we zijn met z’n allen een stel mietjes geworden,” vult Mark in klinkklare taal aan. “Kijk naar onze jongere generaties. Die geven zó snel op.” De diepe zucht die na die stelling doorklinkt, verklapt dat die ergernis diep zit.
“Kinderen spelen niet meer buiten, studenten maken hun opleidingen niet meer af en om een vrouw te versieren hoef je alleen nog maar op je telefoon te swipen. Dat is toch belachelijk?” Ruben: “Een wijs man zei eens: Hard times create strong men, strong men create good times, good times create weak men, and weak men create hard times.” Aernout: “Met andere woorden: we leven in de meest comfortabele tijd ooit. We zijn lui, we krijgen massaal burn-outs en we durven helemaal niks meer. Niemand treedt meer buiten zijn comfortzone. Mensen wil alleen nog maar veel geld verdienen met zo min mogelijk inspanning.” Ruben: “Met die slappe mentaliteit willen wij hier afrekenen. Aan de hand van stevige bootcamps en militaire oefeningen, die veel weg hebben van de trainingen bij Defensie.”
‘Feitelijk zijn wij een trainingskamp dat Nederland sterker wil maken,’ legt Aernout uit. ‘Want laten we wel wezen: we zijn met z’n allen een stel mietjes geworden’
Het kale concept van De Frontlinie, een pittige bootcamp, is op zich niks nieuws. Die term werd zo’n honderd jaar geleden al in het leven geroepen door Amerikaanse militairen voor kracht- en conditieoefeningen tijdens uitzendingen, bedoeld om het fysieke en mentale gestel van deze soldaten op een respectabel peil te houden. Sinds de intrede van sportscholen en Instagram is de hedendaagse bootcamp echter vooral een fenomeen onder fitness-fanaten, meisjes in spandex-broekjes en zogenaamde influencers. In militair jargon: slappe hap. Nee, dan de bootcamps van De Frontlinie. Die gaan helemaal terug naar de militaire roots. Niks geen twerken in het Vondelpark en havercappuccino’s achteraf, maar bikkelen in een godvergeten polder totdat je niet meer wil. Bloed, zweet en gitzwarte koffie uit legerkroezen. Een filosofie die, verrassend genoeg, gretig aftrek vindt.
“We trainen hier nu al zo’n vijfhonderd mensen per week,” vertelt Ruben. “We willen naar de tweeduizend per dag. Heel Nederland moet sterker.” De klanten van Ruben, Mark en Aernout betalen grof geld om zich te laten afbeulen. Vanaf vijf tientjes voor een kennismakingscursus tot 550 euro voor het halfjaarprogramma. “Er komt van alles op ons af,” zegt Ruben. “Jochies van twaalf die door hun papa zijn gestuurd, jongens die fysiek of mentaal werden afgekeurd bij Defensie en zich hier willen verbeteren, directeuren van grote bedrijven die willen bouwen aan een team dat samenwerkt zonder gedoe, gezeik of ego's. Iedereen heeft baat bij een sterke mariniersmentaliteit.”
‘Afspraak is afspraak’
Drie dagen na mijn telefonische briefing meld ik mij op Kamp Eemstress, de veelzeggende naam van het oefenterrein van De Frontlinie, pal langs de A1 bij Eemnes. Het is 07.52 uur op de zaterdagochtend, ik ben klaarwakker én ik ben op tijd. Wat mij betreft verdien ik nu al een medaille. “Best netjes voor iemand die helemaal uit Deventer moet komen én ook nog een fotograaf moest oppikken, toch?” vraag ik Ruben bij aankomst. “Wat nou netjes?” bromt de gespierde motivatiecoach terug met een stalen blik. “Afspraak is afspraak, kerel. Tijden zijn er om gehaald te worden. Voeg je bij de rest van de groep en wacht daar op verdere instructies.” Goed. Zo’n dag wordt het dus.
De sfeer in de deelnemersgroep is al evenmin uitgelaten. Vier jonge gasten en twee iets oudere dames, die elkaar allemaal niet lijken te kennen, staan er een beetje afwachtend bij. Ik vraag de jongste van het stel hoe hij hier is beland. “Mijn moeder heeft mij aangemeld,” zegt hij met ingetogen glimlach. De jongen heet Jeslie, is vijftien jaartjes jong en is hier dus niet helemaal vrijwillig. “Zij vindt dat ik wel een schop onder mijn kont kan gebruiken. Waarom? Dat weet ik eigenlijk niet.” Jeslie wil hier zelf niet zo graag zijn, heb ik het idee. “Uh, jawel hoor. Het zal wel goed voor mij zijn.”
Twee andere jongens komen een stuk gemotiveerder over. De 17-jarige Bo is hier zelfs al voor de derde keer. “Ik hoop mijzelf hier sterker te maken, zowel mentaal als fysiek,” zegt hij op een ingestudeerde toon. “Daarom doe ik mee aan het halfjaarprogramma. Ik zie dit als een opstapje voor een mooie carrière bij Defensie. Want dat is waar ik van droom.” Ook Loïc, een 20-jarige jongen uit Limburg, weet precies wat hij wil. “Ik kwam niet door de keuring voor beroepsmilitair vanwege mentale tekortkomingen,” vertelt hij. “Hier hoop ik mezelf te verbeteren, om alsnog bij Defensie aan de slag te kunnen.” De vrouw van Ruben traint vandaag ook mee, maar niet voor een radicale carrièreswitch. “Het leek mij gewoon leuk om eens te zien wat Ruben hier nou precies uitspookt,” zegt zij, nu nog glimlachend. “Mag hij ook eens naar mij schreeuwen in plaats van andersom.”
Vanaf de parkeerplaats komen twee jongens met grote rugtassen aangehold. Het is inmiddels 08.13. Dit wordt leuk, denk ik bij mijzelf. Tijden zijn er natuurlijk om gehaald te worden. “Doorrennen!” schreeuwt Ruben. “Jullie zijn te laat. Valse start. Ik zeg dit vandaag één keer: ik eis respect, discipline en inzet.” De leermeester kijkt intussen niet alleen naar de laatkomers, maar naar de voltallige groep. “Het is hier geen democratie. Het is heel simpel: ik ben de baas en jullie doen wat ik zeg. Begrepen?” Bescheiden ja-knikjes en zacht gemompel alom. “HEBBEN JULLIE MIJ BEGREPEN?” brult Ruben nog maar eens. “Ja!” klinkt het uit de tien monden van de deelnemersgroep. Ah, Ruben kan ook lachen. Of nou ja, grijzen. “Dat klinkt beter. We kunnen beginnen.”
‘Dertig push-ups?’ herhaalt Frontlinie-voorman Ruben spottend mijn resultaat. ‘Mijn vrouw doet er 300’
De eerste oefening van de dag heet de coopertest en is veel, veel vervelender dan die naam doet vermoeden. Twaalf minuten lang onafgebroken rondjes rennen. Nu klinkt dat misschien niet zo gek lang, maar tel hierbij op de druk om een goede tijd neer te zetten en twee instructeurs die nog net niet met een grote stok achter je aanrennen, dan is twaalf minuten ineens een oneindigheid. Het zweet breekt me al na twee rondjes uit. Nog tien minuten. Misschien even doseren. “Kom op, niet zo sloffen!” klinkt het direct. Oké, niet meer doseren. Gaan met die banaan dan maar. Maar jezus, dit is heftig. Na vijf minuten rennen snak ik naar adem. Steken in mijn zij. Ik denk terug aan de tijd dat ik nog een soort van conditie had. Toen studenten hun opleidingen nog afmaakten en vrouwen nog gewoon in de kroeg werden versierd.
Ik kijk om mij heen en zie dat ik lang niet de enige ben die het zwaar heeft. De eerder genoemde Leif, een lange veertiger, maakt de oefening al wandelend en vooral hevig hoestend en kuchend af. “Corona gehad. Hevig,” mompelt hij tussendoor. “Longontsteking. Kapot. Pfff.” Ik ren hem voorbij en krijg daarvoor zowaar een complimentje van Ruben. “Lekker Panorama.” Als een hond die van zijn baasje een koekje krijgt geeft deze verbale beloning mij nieuwe kracht. Laatste rondje, gas op die lolly! Nee wacht, toch niet. Steken, verdomme! He-le-maal gesloopt laat ik me na twaalf minuten zakken in het natte gras. “Vlogen die roze olifantjes hier eerder ook al?” vraag ik aan niemand. “Kerel, je moet nog drie uur hè?” merkt fotograaf Joris op, met een grijns nog groter dan zijn cameralens.
Moordend tempo
Na amper twee minuten uitpuffen krijg ik alweer commando’s naar mijn kop geslingerd. Voor een man met een voorliefde voor kaassoufflés en bolletjesvla gaan de crunches en push-ups mij niet eens zo heel slecht af. Al zeg ik het zelf. Mijn ‘drill sergeant’ denkt daar heel anders over. “Dertig push-ups?” herhaalt Ruben spottend mijn resultaat. “Mijn vrouw doet er 300.” De pull-ups gaan mij niet veel beter af. Ik zal hier niet opschrijven hoeveel ik daar van deed, maar het waren er minder dan vier.
“Drinkpauze!” roept Ruben na precies een uur op ’s lands beruchtste bootcamp. Godzijdank, vocht! Gemeentepils! H2O! Water! “Over twee minuten terug!” schreeuwt Sabrina erachteraan. Godallemachtig… Naar de schuur joggen duurt al twintig seconden. “Alles gaat hier in een moordend tempo,” mopper ik tegen Bo. De tiener lijkt nog helemaal nergens last van te hebben. “Ja, dat is toch ook de bedoeling?” lacht hij. “Laat maar,” snauw ik. Die jonge generatie ook…
De Bronco – “de zwaarste oefening van de dag” – is een regelrechte nachtmerrie. Niets meer, niets minder. Héél veel op en neer rennen, gaan liggen en wéér op en neer rennen, totdat je het leven niet meer ziet zitten. “Dit doet mij allemaal erg denken aan Band of Brothers,” hijg ik uit bij een jonge deelnemer. “En dan vooral die aflevering met Mount Currahee, weet je wel?” De jongen kijkt mij aan alsof ik zojuist een HBO-studie heb afgemaakt. “Band of watte? Nee sorry, dat ken ik niet. John Wick, ken je die? Daar lijkt dit ook wel een beetje op. Maar dan zonder special effects.” En door.
Op de hindernisbaan pak ik springend, rollend en klauterend mijn momentje: 1 minuut en 52 seconden. “Prima tijd!” roept Ruben. “Ik heb hier twee jongens van Defensie die er ruim twee minuten voor nodig hadden.” Zo, die zit. Deelnemer Leif heeft het intussen aanzienlijk minder naar zijn zin. Kotsend strompelt hij van de baan af, om zich even later weer kuchend bij de groep te voegen. Op sympathie hoeft deze arme stakker niet te rekenen. “Je moet er gewoon effe doorheen,” zegt Ruben hem. “Je komt jezelf hier tegen. Dat is juist de bedoeling. Je zal hier sterker uitkomen.” Dat is precies wat instructeur Mark momenteel bij mij hoopt te bewerkstelligen.
“Wat ben jij aan het doen, Panorama?!” brult hij in mijn gezicht, terwijl ik kennelijk veel te bescheiden tackles uitdeel aan de twee bokszakken. “Je bent veel te lief gast! MAAK HEM DOOD!” Normaal laat ik mij niet opjutten door mannen met nekspieren als heipalen, laat staat door kwijlspetters in mijn ogen, maar dit primitieve gebrul maakt iets in mij los. Een lang opgekropte oerkracht wellicht. Als een beest beuk ik in op de bokszakken en schreeuw het uit. Tot goedkeuring van Mark. “Lekker pik”. Daar doe ik het voor.
Broederlijke band
Tijdens een langere adempauze spreek ik met Mitchell, een twintiger uit Leeuwarden. Hij is hier vandaag om zichzelf te herpakken na een heftige levensfase, vertelt hij. “Ik ben lange tijd verslaafd geweest aan lachgas, ik sliep weinig en kampte met werkdruk. Een donkere periode. Ik had echt demonen in mijn kop, mijn stemming ging zelfs even tegen zelfmoord aan. Een goede vriend heeft er uiteindelijk voor gezorgd dat ik de juiste hulp kreeg. Ik ben blij dat ik er nog ben.” Toen hij het Powned-filmpje van De Frontlinie voorbij zag komen, wist Mitchell meteen dat hij ‘zoiets nodig had’. “Discipline en mentale weerbaarheid, dat is voor mij nu het belangrijkst. Binnenkort open ik, samen met een vriend, mijn eigen restaurant. Een mooi avontuur, maar ook spannend. Ook daarom ben ik hier. Niet opgeven, hard werken, altijd alles geven, dat zijn eigenschappen die ik ook als ondernemer wil bezitten.”
Twintig minuten later vlieg ik Mitchell in de armen na het winnen van een gezamenlijke opdracht. Ik ken deze jongens amper twee uur, maar gevoelsmatig hebben wij al samen drie oorlogen doorstaan. Bijzonder hoe samen pijn lijden, oncomfortabele dingen doen en jezelf uitputten zo’n sterke broederlijke band teweeg kan brengen, en dat in zo’n kort tijdsbestek.
Naarmate de minuten wegtikken, wordt deze zaterdagochtend steeds zwaarder. Bij de oefening ‘gevechtsbereidheid’ vind ik mijzelf plotseling in een soort kooi, tegenover, jawel, Leif, de uitgemergelde coronapatiënt. De opdracht: wie na twee minuten de voetbal vastheeft, wint. Ruben: “Alles mag: slaan, schoppen, kooivechten, bloedvergieten. Ga je gang.” Ik vlieg Leif in de haren en werk hem omlaag met een halfslachtige WWE-move.
Voor iemand die nog geen uur geleden de hindernisbaan liep onder te kotsen, biedt Leif opvallend veel tegenstand. Hij wurgt, ik schop. Ik duw, hij trapt. We vallen over elkaar heen, rollen door het zand en kermen het uit. Langs de kant klinkt geschreeuw en gejoel. “Nog tien seconden!” brult Ruben. Leif houdt mij stevig in een houdgreep, maar ik breek los door mijn een knie én mijn volle gewicht vol op zijn onderbuik te smijten. Alsof zijn dag nog niet erg genoeg was, ligt die arme Leif nu alweer te creperen van de pijn. Ik heb gewonnen, maar bekommer mij vooral om mijn kreunende tegenstander. “Kon er ook nog wel bij,” kermt hij uit.
Ik vlieg Mitchell in de armen na het winnen van een opdracht. Ik ken deze jongens amper twee uur, maar gevoelsmatig hebben we al drie oorlogen doorstaan
Na de laatste groepsopdracht – een slopende wedstrijd waarin we met een ‘gewonde’ op een brancard een roteind moeten rennen – volgt er nog een onmenselijke finaleklapper: de beasting. Dat klinkt niet fijn en dat is ook het niet. Terwijl we onze enkels vasthouden, kruipen we op onze buik door het zand. Juist ja, als een stel afgetuigde beesten. En zo nog vijf of zes (of zeven, ik weet het niet meer) van die vreselijke oefeningen. Klaar nu. Ik kan niet meer. Ik wil naar huis.
En jawel, daar klinken de verlossende woorden. “Bedankt voor jullie inzet vandaag.” Halleluja. Ruben doet nog slotwoordje, over overwinnen en pijn dat verandert in trots, maar zijn ongetwijfeld inspirerende speech gaat grotendeels langs mij heen. Ik ben leeggezogen. De spierpijn duurt een volle week en is niet in woorden te omschrijven. Vrouwen zeggen dat een bevalling pijn doet en dat mannen dat nooit zullen begrijpen. Wij mannen kunnen nu zeggen dat De Frontlinie meer pijn doet en dat vrouwen dat nooit zullen begrijpen.
“De pijn verdwijnt, de trots blijft,” hoor ik Ruben nog zeggen. Dat klopt redelijk. Na een week kan ik weer ademen zonder pijnscheuten en kijk ik met een voldaan gevoel terug op mijn militaire ontmaagding. Ik ontvang ook nog een eindrapportage.
“Ryan heeft zich van een goede kant laten zien. Hij heeft niet alleen redelijke tijden neergezet, hij heeft ook laten zien dat hij beschikt over een tomeloze inzet, interesse, betrokkenheid en doorzettingsvermogen, en dit op een wijze die hem siert. Hij is bereid om een stapje extra te doen. Bovendien is hij de eerste verslaggever die echt meedoet. Dat waarderen wij. Wel zien wij verbeterpunten in zijn fysiek. Zijn explosieve kracht kan beter, dit is de basis van een sterk lichaam en hij kan veel beter presteren als deze basis versterkt wordt.”
Zo zie je maar weer: niet alle millennials zijn mietjes.
Online onbeperkt lezen en Panorama thuisbezorgd?
Abonneer nu en profiteer!
Probeer direct- Joris van Gennip