Liefdesverhaal in het theater
Ernst Jansz, geboren op 24 mei 1948, is vooral bekend als oprichter, toetsenist en zanger van Doe Maar. Daarnaast bouwde hij een solocarrière op waarin hij persoonlijke verhalen verweeft met muziek. Zijn nieuwste theatervoorstelling Een liefdeslied vertelt het bijzondere liefdesverhaal van zijn ouders tegen de achtergrond van de Tweede Wereldoorlog. Met zijn band trekt hij tot mei 2025 langs de theaters.
Doe Maar zou in 2021 nog één keer terugkomen, op Lowlands en met de afscheidstournee Lijf aan Lijf, maar lockdowns verhinderden dat. Henny Vrienten overleed op 25 april 2022. Wat een onbevredigend einde van Doe Maar.
“Precies ja. Dat was echt heel erg. We hadden nog zoveel in ons, nog zulke leuke plannen. We waren echt in topvorm, op onze leeftijd. Dat kun je wel zeggen. Dus het was ontzettend jammer dat het op die manier afliep.”
Het is dit jaar 40 jaar na het stoppen van Doe Maar. Heeft dat voor jou nog een bepaalde betekenis?
“Nou nee, ik stond er helemaal niet bij stil. Maar als ik er zo mee geconfronteerd word, denk ik in eerste instantie: God, wat is de tijd verschrikkelijk snel gegaan. Is het al zó lang geleden? Het is niet te geloven.”
Voor je het weet ben je 76. Maar dat voel je je waarschijnlijk niet. Je voelt je misschien in de 50?
“Dat weet ik niet precies, maar ja, ik merk natuurlijk wel dat het lichamelijk allemaal wat minder gaat. Maar qua energie en ideeën... Ik zou niet weten wat voor gevoelsmatige leeftijd ik heb, maar 76 is wel erg oud. Vroeger dacht je: 76, dat loopt tegen de 80. Dan ben je toch wel een heel oud wezen. Maar ik voel me nog prima.”
Je wordt ook jong gehouden door je vrouw, toch? Die is met haar 59 jaar een stuk jonger.
“Ja, precies. Dat scheelt heel erg veel, haha.”
‘Ik merk natuurlijk wel dat het lichamelijk allemaal wat minder gaat. Maar qua energie en ideeën... Ik voel me nog prima’
In de eerste periode na Henny’s overlijden kon je niet huilen. Hoe is dat nu, twee en een half jaar later?
“In het begin had ik helemaal geen behoefte om daar enig commentaar op te geven. Nu kan ik wel zeggen dat het in de eerste plaats een enorm gemis is, qua muziek natuurlijk. Want we hadden echt nog heel veel plannen. Maar ook op het persoonlijke vlak waren we toch wel ontzettend goede vrienden. We maakten samen heel veel mee en wisten alles van elkaar. We hadden zó’n gemeenschappelijke basis in het leven. En als dat dan allemaal wegvalt, dan is dat nogal wat. Dat is wat ik nu wel kan zien: hij was niet zomaar iemand. Het is een heel leven, of een hele periode van je leven die verdwijnt. Waar je afscheid van moet nemen.”
Je zei ergens dat veel van je beste vrienden overleden zijn. Dat lijkt me confronterend.
“Ja, dat is het ook. Ik heb nog wel vrienden, maar er zijn een heleboel echt goede vrienden overleden. Dat is heel vervelend.”
Dat zijn natuurlijk toch de mensen die je kennen, met wie je van alles hebt meegemaakt. Die vertrouwdheid, dat vind je niet zo gauw opnieuw?
“Precies, die vertrouwdheid… Je hoeft elkaar eigenlijk niks te vertellen. Je kent elkaars geschiedenis, je weet zo veel van elkaar. Dus aan een half woord heb je genoeg. Ik denk dat er misschien wel nieuwe vrienden kunnen komen, hoor. Daar sta ik wel voor open en dat zou ik hartstikke leuk vinden. Maar het gaat niet echt makkelijk, laat ik het zo zeggen.”
Hoe ouder je wordt, hoe lastiger dat is?
“Ja, zo lijkt het wel. In hun jonge jaren staan mensen overal voor open.”
In je nieuwe voorstelling Een liefdeslied ga je terug naar de jonge jaren van je ouders, een Indische student en een arm Amsterdams meisje, die elkaar in een danstent ontmoetten aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog. Als je daarover schrijft en terugdenkt aan die tijd, komen de emoties dan boven?
“Ja, dat is absoluut zo. Ik word daar heel erg geëmotioneerd van. Omdat ik me nu realiseer, bij het vertellen van het hele verhaal, hoe tragisch het afgelopen is met bijvoorbeeld mijn vader. Dat was een heel interessante persoon, als ik er zo naar kijk. Want hij kwam in 1933 op zijn 18de in z’n eentje naar Nederland. Na acht maanden richtte hij een vereniging op voor Indo’s. Die Indo-jeugd in Nederland, die wilde hij verenigen. Want hij vond het belangrijk dat Indo’s solidair waren met elkaar en samen zouden strijden voor een goede toekomst. Dat speelde ook weer in de oorlog. Met een vriend, ook uit Indië, richtte hij z’n eigen verzetsploegen op. Knokploegen, een spionageploeg en een EHBO-ploeg, waarvan zij zelf de leiding hadden. En die ploegen bestonden allemaal uit mensen met wortels in Nederlands-Indië. Hij was eigenlijk de enige, met die vriend van hem, die als Indo de leiding had in het verzet. Mijn vader werd helaas opgepakt, kwam in de gevangenis en later in een concentratiekamp. De liefdesgeschiedenis met mijn moeder speelt zich af tegen dat grote wereldgebeuren.’
‘Een heleboel vrienden zijn overleden. Ik sta best open voor nieuwe vriendschappen. Maar het gaat niet echt makkelijk, laat ik het zo zeggen’
Als je die geschiedenis terughaalt, welke rol speelt het dan dat je vader op je 17de overleed?
“Eén: ik heb hem nooit iets kunnen vragen. Tot mijn 17de heb ik nauwelijks met hem gesproken over het leven. Ik heb daar nooit met hem over kunnen praten. Twee: ik was verzorger van mijn vader, want hij kreeg tien jaar na de oorlog last van het concentratiekampsyndroom. Ik had altijd het gevoel dat ik hem moest beschermen, dat ik hem gelukkig moest maken. Hij was heel kwetsbaar. Hij was heel erg angstig geworden, terwijl hij zo’n krachtige, mooie en sterke persoonlijkheid was geweest, zelfs nog na de oorlog. En dan zie je iemand als een gewond vogeltje in het leven staan. Hij ging achter de kast zitten. Hij wilde niemand meer zien. Hij was bang. Als er gebeld werd, raakte hij in paniek. Dat soort dingen.”
Hij was geknakt.
“Ja, precies. Als kind ging dat verzorgen heel vanzelfsprekend bij mij, ik heb er nooit onder geleden. Maar ja, dan neem je toch een soort van vaderrol op je. Dat je hem gaat beschermen en het hem naar de zin gaat maken. Ik ging piano spelen, Chopin proberen voor hem, omdat hij dat zo mooi vond. Ik ging met hem vogels kijken, ik ging met hem schaken, ik deed voor hem mijn best op school om goede cijfers te halen. Allemaal om het hem naar de zin te maken. Toen dat ineens wegviel, was ik de zin van het leven kwijt. Dat duurt dan een tijd voordat dat weer hersteld is, en dat speelt allemaal een rol. En als ik dat dan allemaal zo opschrijf, is dat een soort van verwerking.”
Het was wel zo dat je de laatste jaren meer je eigen dingen ging doen, toch? Want na zijn dood vond je een aantekening van hem, dat hij schreef dat zijn zoon hem ook al verlaten had.
“Ja, klopt. Hij is als kind heel erg geslagen door z’n moeder met een karwats, een soort leren zweep. Zo strafte zij haar kinderen. En dan voelde hij zich heel erg in de steek gelaten, omdat hij van haar juist bescherming verwachtte. Z’n vader heeft nooit ingegrepen. Hij schreef in een brief dat hij zo de totale eenzaamheid als kind had ervaren, dat hij daarom ook de totale eenzaamheid van de oude dag vreesde. En dat hij alle mensen die hem trouw waren, was kwijtgeraakt. Hij had zijn hoop gevestigd op z’n kinderen, mijn zus en mij. Mijn zus moest heel vroeg trouwen, al toen ze 18 was. En in één van de brieven schrijft hij dat ik hem ook al verlaten had, nadat ik in de puberteit kwam en op de middelbare school verliefd werd op prachtige meisjes. Toen heb ik hem een beetje verwaarloosd, zal ik maar zeggen.”
Of je was gewoon een normaal kind. Het is logisch dat je als kind je eigen dingen gaat doen als je ouder wordt, toch?
“Juist. Maar hij beschreef het als: ‘Toen verloor ik ook jou als laatste.’ Dat las ik na zijn dood en dat hakte er natuurlijk in, want ik héb hem nooit verlaten. Ik was altijd zo trouw als wat. Alleen, ik ben ook mijn eigen leven gaan leiden en daar had ik plezier in. Ik voelde me gelukkig op school. Ik had mijn eerste vriendje en een heleboel vriendinnetjes en ik voelde me echt op m’n plek. Het trieste is dat het werd opgevat alsof ik hem daardoor in de steek liet.”
Nu je zelf 76 bent, herken je iets in wat hij vreesde, die eenzaamheid van de oude dag?
“Nee, ik heb er geen last van, maar ik snap het wel een beetje. Kijk, in het leven moet ik uiteindelijk voor mezelf zorgen. Ik moet zorgen dat ik gelukkig ben, en niet iemand anders. Ik moet dingen regelen voor mezelf. Mijn leven zo indelen dat ik trouw ben aan mezelf en dat ik daar dankbaar voor ben. En als je dat niet kan, zoals mijn vader, die zijn geluk legde in de handen van een ander en dat loopt niet goed; ja, dan begrijp ik wel dat er eenzaamheid kan ontstaan. Ik hoop dat mij het bespaard blijft. Tot nu toe heb ik nergens last van. Maar ja, wat ik al zei: er zijn wel veel vrienden verdwenen. Ik heb af en toe de neiging om te denken: God, straks heb ik niemand meer die met mij een verleden kan delen, of een jongensgevoel. Dus ik begrijp het wel, maar ik heb in mijn leven ondervonden dat ik zelf verantwoordelijk ben voor mijn eigen geluk, en dat vond ik een heel dankbare gedachte.”
‘Ik zag hoe makkelijk weer mensen buitengesloten werden, buiten de gemeenschap. Ik dacht: ho eens even’
In de literatuur wordt wel gesproken van tweedegeneratieslachtoffers als het gaat om kinderen van mensen met het concentratiekampsyndroom. Zij dragen de psychische gevolgen. Herken je dat?
“Ja, dat is wel het probleem van oorlogen, dat die trauma’s op een bepaalde manier worden doorgegeven. Ik heb in mijn leven het oorlogstrauma van mijn vader op mijn manier moeten verwerken. Dat hij heel afhankelijk van mij was, was een gevolg van zijn oorlogstrauma. Het eindigt niet als oorlogen wereldwijd zijn afgelopen, als dat ooit gebeurt. Dan duurt het nog zoveel generaties voordat die angst, de woede en de boosheid bij de slachtoffers en hun nageslacht, verdwenen is. Daar gaat ontzettend veel tijd overheen. En dan moet je maar hopen dat al die slachtoffers niet weer daders worden, wat je heel vaak ziet. Dat het zich omdraait. Die mensen zullen zó gekwetst zijn in hun leven door wat hun ouders is overkomen, dat ze zelf een soort dader worden, waardoor er weer andere slachtoffers komen.
Het is een heel lastige problematiek. Daarom vind ik het belangrijk dat liefdesverhalen geschreven worden, en dat van mijn ouders is er één van. Omdat ik denk dat liefdesverhalen een soort van troost schenken, maar ook perspectief bieden. De liefde kan ontzettend veel doen. Het kan heel veel goedmaken en daar moet de nadruk op gelegd worden, vind ik, in deze tijd. Liefde kan vergeven. Dat is ook heel belangrijk, dat je jezelf kunt vergeven, of de ander. En zo vind ik liefdesliedjes ook belangrijk. Ik zie protestsongs trouwens ook als liefdesliedjes, omdat ze geschreven zijn door mensen die begaan zijn met en houden van de wereld. Die graag willen dat het goed gaat met de wereld. Dus blijf ik daar gewoon mee doorgaan.”
Wat betreft de Tweede Wereldoorlog zie je een analogie met de coronatijd en de QR-codes. Je zei ergens dat je daar toen de woorden niet voor kon vinden. Nu wel?
"Ja, dat klopt. Ik wilde daar iets over schrijven, over wat er allemaal gebeurde in Nederland en de rest van de wereld, over wat er aan de hand was en hoe ik daar tegenaan keek. Maar ik kon inderdaad de woorden niet vinden. En toen begon ik aan deze voorstelling te schrijven en het boek dat erbij hoort. Toen dacht ik: hé, maar daar hebben mijn ouders óók mee te maken gehad. Of: dat is toen óók gebeurd en aan de hand geweest. En gaandeweg kon ik zo de woorden vinden, die toch ook weer sloegen op deze tijd. Dus ik zag een soort van analogie. Toen begon het ineens te stromen, kwamen de liedjes als vanzelf. En ja, dat is dus eigenlijk achteraf gezien één van de redenen waarom dit boek geschreven is, denk ik dan weer.”
Welke analogie zie je?
“Het ging over een andere situatie waar dezelfde aspecten in voorkwamen. Bijvoorbeeld: de avondklok en het verraad van het instellen van een kliklijn tijdens de coronacrisis. Dan mocht je anoniem melden dat je buurman een feestje gaf. Of als je zag dat twee mensen dichter bij elkaar liepen dan een meter vijftig. In de Tweede Wereldoorlog werden mijn ouders in het verzet heel direct geconfronteerd met het verraad, juist van Hollandse mensen. Want alle Joden en verzetsmensen die verraden zijn, werden niet door Duitsers verraden, maar door Nederlanders die dachten dat ze het goed deden.
Mijn ouders zaten bij het gewapend verzeten er was bijvoorbeeld een meisje dat zag hoe een distributiekantoor overvallen werd, waar mijn moeder aan meedeed. Dat meisje belde daarom de politie, want zij dacht: die mensen zijn slecht, die overvallen een kantoor. Snap je? Ik vond dat heel fascinerend. Dat soort analogieën, dat ook in die tijd mensen heel erg gepolariseerd tegenover elkaar stonden. Ik vond dat wel frappant, eigenlijk. Hoe gebeurden die dingen en hoe makkelijk... Hoe makkelijk er ook weer mensen buitengesloten werden, buiten de gemeenschap, om wat voor reden dan ook. Ik dacht: ho eens even.”
Komt die analogie ook terug in je theaterprogramma?
“Dat is een heel goede vraag. Daar moet ik nog eens over nadenken of ik dat doe, omdat ik denk: mensen kunnen zelf wel voelen dat het ook op deze tijd zou kunnen slaan. Daar neig ik eigenlijk liever naar, dan dat ik expliciet ga zeggen: Mensen, kijk in wat voor tijd we nu leven.”
Want je wil ervoor waken dat mensen je bestempelen als een wappie?
“Ja. Niet dat ik dat heel erg zou vinden, maar dan heb je meteen een soort welles-nietesverhaal. En dat zou ik jammer vinden. Dat is weer de polarisatie die dan ontstaat. Ik zou het leuker vinden als mensen gewoon zelf gingen nadenken. Ik ben eigenlijk iemand van de nuance: het is niet links en niet rechts. Het is niet goed en niet slecht. Het zit er een beetje tussenin, allemaal. Die persoon hoeft geen gelijk te hebben, maar die ander ook niet. Misschien hebben ze allebei een beetje gelijk. Of allebei een beetje niet. Ik bedoel, dat kan allemaal. Snap je?”
Online onbeperkt lezen en Panorama thuisbezorgd?
Abonneer nu en profiteer!
Probeer direct- Ivo van der Bent