Sjaak Swart was een van de belangrijkste spelers van Ajax toen de club begin jaren 70 alles won wat er maar te winnen viel. Drie keer werd de Europa Cup 1 (nu de Champions League) veroverd, twee keer de Supercup en een keer de Wereldbeker. Swart werd geboren in Muiderberg op 3 juli 1938. Op zijn 18de maakt hij op 16 september 1956 zijn debuut bij Ajax en bleef de club altijd trouw, tot hij in 1973 met betaald voetbal stopte. Aan deze lange staat van dienst dankt hij zijn bijnaam Mister Ajax.
Swart speelde 603 wedstrijden voor Ajax 1 en scoorde daarin 228 keer. Na Piet van Reenen en Johan Cruijff is hij de productiefste Ajacied aller tijden en staat hij ruimschoots op één als het gaat om het aantal gespeelde wedstrijden. Swart is al 63 jaar getrouwd met Andrea Sweers en zij hebben twee dochters, die hun tot nu toe vier kleinkinderen hebben geschonken.
U kwam met een ferme tred aangelopen in uw chique krijtpak en witte sneakers. Nog altijd zo fris als een hoentje?
“Zegt u maar je. Ja, ik voel me nog uitstekend.”
Je ziet er ook nog zo goed uit, de tand des tijds lijkt echt geen vat op je te krijgen. Wat is het geheim?
“Ik denk dat je in het leven een beetje geluk moet hebben, maar je kan er ook zelf wat aan doen. En dat heb ik altijd gedaan. Ik heb wel alles gegeten wat er te koop is, maar ik weeg al vijftig jaar 75 kilo. Daar heb ik zelf voor gezorgd. En geen drank.”
‘Toen kwam Johnny Rep, die was 18, ik was bijna 36. Dus wilden ze met Rep verder. Terwijl ik in mijn laatste seizoen zevenmaal de beslissende goal scoorde. Ik had makkelijk tot mijn 42ste kunnen spelen’
Echt nooit?
“Nou ja, ik drink wel eens een piepklein puntje Bacardi met cola, maar dan ook hooguit één glaasje. En wodka-jus vind ik ook lekker als het koud is, maar voor de rest niet. Geen wijn en ooit probeerde ik een biertje te drinken, maar vond er geen reet aan. Dus die nam ik verder ook niet, terwijl anderen er zo vijf, zes achter elkaar opdronken. En dan gingen ze raar lullen. Nee, ik ben bloedserieus, met voetballen ook. Ik denk zelfs dat ik té serieus ben. Omdat ik zo serieus ben als het om voetbal gaat, heb ik in de loop der jaren drie spelers in huis gehaald, die twee jaar bij mij zijn komen slapen: Johan Neeskens, Søren Lerby en Donny van de Beek. Om ze bij te staan. Zij waren net zo fanatiek als ik met op tijd naar bed gaan. Op tijd je rust nemen, heel belangrijk.”
Waarom ging Johan Neeskens bij je wonen?
“Hij woonde in Haarlem, was nog heel jong, en op zaterdag kwam hij ie bij mij slapen. Zondag spelen en ‘s avonds ging ie weer naar huis. Hij vond het bij zijn ouders thuis allemaal wat onrustig en kon daar niet goed slapen. Dus deed ie dat bij mij. Vaak gingen we dan op zaterdagmiddags een voetbalwedstrijdje kijken. En daarna kleedden we ons lekker uit, in een ochtendjassie lekker op de bank liggen, goed lekker eten, en om kwart voor tien zei ik dan: Nees, we gaan duiken. Maar ik wil nog even een beetje Duits voetbal zien, zei hij dan. Ik zei: Niks daarvan, slápen. Morgen moeten we aan de bak.”
Was je toen al getrouwd?
“Ja, ik was 19 toen ik met Andrea trouwde. Nu zijn we 63 jaar verder, da’s mooi toch?”
Je noemde Søren Lerby. Met hem heb je na je voetbalcarrière een spelersmakelaarsbureau gehad.
“Nee, Søren was de baas. Ik werkte bíj Søren. Alleen, ik bracht de spelers. Van der Vaart, Sneijder, Heitinga, Thomas Vermaelen, Alderweireld, Donny van de Beek, Davy Klaassen, Maarten Stekelenburg… Eigenlijk doe ik dat nu nog, maar dan alleen. Ik zie nog veel wedstrijden, veel jongens. Die begeleid ik een beetje. Zo zag ik Van der Vaart ooit bij De Kennemers. Niet veel later heb ik zijn ouders ontmoet, die stonden op zo’n camping, en toen ik arriveerde zaten ze met z’n drieën naast elkaar op de bank. Zijn vader begon meteen over mijn carrière, hij had me vaak zien spelen, en dat is natuurlijk een fijne binnenkomer. En met Davy Klaassen was het helemaal mooi. Toen ik daar aankwam, stonden ze met z’n allen voor het raam, kijken of ik het wel echt was. Zijn vader begon meteen over die mistwedstrijd uit 1966 van Ajax tegen Liverpool. Mooi toch?”
Jij kijkt op de velden en als je een talent ziet, ga je bij ze aanbellen?
“Ja, daar komt het een beetje op neer. Ik heb dat altijd gedaan. Toen Johan Cruijff 9 jaar oud was, ging ik op zaterdag al naar alle wedstrijden van hem. Zijn vader woonde praktisch in het Ajax-stadion, Manus. Maar die is helaas veel te vroeg overleden, dus heeft ie niks gezien van Johan. Na schooltijd, als wij trainden, kwam Johan bij het eerste kijken. Ik was 17, hij 9. Hij zat in de Welpen. Wat hij allemaal al kon! Ik hield me met hem bezig, zo jong als ik zelf was. Als het eerste trainde, stond Johan achter het doel de ballen terug te schieten. Ik heb z’n vader goed leren kennen, zijn schoonvader Cor Coster ook en Danny natuurlijk, zo’n lieve vrouw. Ik doe ook als ambassadeur werk voor de Johan Cruyff Foundation. Puur voor hem. Hij was de beste.”
Johan Cruijff overleed in 2016, Piet Keizer een jaar later, Bennie Muller begin dit jaar. Van welk verlies had je het meeste verdriet?
“Van allemaal. Ik kon met alle jongens met wie ik speelde goed opschieten. En dat geldt ook voor de nieuwe generatie spelers van het huidige Ajax. Ze komen allemaal naar me toe, kussen me. Maar natuurlijk mis ik al die mannen die gegaan zijn. Hou op, nachten heb ik ervan wakker gelegen. Ik word er zelfs een beetje bang van. Als ik nu ergens wat voel, denk ik: oh God, ik ben aan de beurt. Vroeger ging ik dan naar mijn huisarts, dokter Stork, die stelde mij altijd gerust. Als ik bezorgd binnenkwam, ging hij eerst een mop vertellen en liet me na een korte keuring dan weten dat alles fantastisch ging. Ik heb hem veertig jaar als huisarts gehad, maar ineens zat ie vier jaar terug dood in z’n kamer. Toen was ik zó in paniek, wat moest ik nou? Later ontmoette ik een andere arts, een echte Ajacied, die mijn vrouw had geopereerd. Op een avond gingen we met z’n drieën eten en toen vroeg ik: Zou jij mijn dokter willen worden? Hij zegt: Al kom je midden in de nacht.”
Je bent nog springlevend en veelgevraagd. Je staat zelfs in het theater met Willem van Hanegem…
“Ja, wij geven van die avonden af en toe. De ene keer zitten er 600 mensen, dan weer 1000. En dan vertellen we over Ajax tegen Feyenoord. Nou, wat wil je nog mooier?”
Jij hebt als ras-Ajacied geen hekel aan Feyenoord?
“Helemaal niet. Vroeger, als we met het Nederlands elftal speelden, zaten we met al die Feyenoorders te kaarten of stonden met ze te biljarten. Dan hadden we de grootste lol samen. Alleen de PSV’ers, dat was een ander verhaal. Die wilden toch een beetje apart blijven en dat was niet leuk. PSV’ers deden nooit mee. Dat is toch ongelooflijk? Want dat waren wel leuke jongens: Willy van der Kuijlen, de Kerkhoffies, daar heb ik ook nog heel goed contact mee. Maar ze deden nooit met ons mee. En toen ging Johan in die tijd regelen dat we een centje extra van de KNVB zouden krijgen en dat was óók voor de PSV’ers, niet alleen voor de Ajacieden. Maar dat begrepen ze waarschijnlijk niet en gingen ze hem lopen tegenwerken. Sommigen vonden ook dat Johan kapsones had, maar dat was niet zo. Hij raakte ook nooit in de war van zijn immense populariteit, dat moet ook niet, dat doe ik ook niet. En als je ziet hoe mensen op me reageren… Ik ben nu veel populairder dan in mijn voetbaltijd.”
Hoe komt dat?
“Omdat ik al zo lang meega, denk ik. En omdat ik altijd iets voor kinderen doe. Het komt nu wel voor dat hier op De Toekomst kinderen staan te wachten voor een handtekening en de jongens ze dan gewoon voorbijrijden. Nou, dat kwam bij ons niet voor. Dat is het eerste waar je aan moet denken als voetballer, dat die mensen op de tribune voor je betalen, die mag je niet negeren.”
‘Ajax is nu bezig om talenten te scouten, maar die scouts zijn mensen die zelf niet gevoetbald hebben, die weten ook niet goed waar ze het over hebben’
Je stopte met voetbal in 1973, een jaar voor het roemruchte WK van 1974, waar Nederland tweede werd. Is dat een pijnlijke episode?
“Ja, eigenlijk wel. Henk Groot, een oud-ploeggenoot, kwam in het bestuur en hij wilde verjongen. Toen kwam Johnny Rep, die was 18, en ik was bijna 36. Dus wilden ze met Rep verder. Terwijl ik in mijn laatste seizoen nog zevenmaal de beslissende goal scoorde, dus ik was nog zeer nuttig. Ik had makkelijk tot mijn 42ste kunnen spelen. Ik had alles mee: ik was snel, had techniek, een dodelijk schot, al zeg ik het zelf, en ik kon echt alles met voorzetten. Dus ja, ik was een speler die moest spelen. Ik ging niet op m’n 36ste nog op de bank zitten, daar had ik geen trek in. Ik kreeg nog een mooie afscheidswedstrijd, voor 60.000 mensen in het Olympisch Stadion. En jaar eerder zei bondscoach Fadrhonc dat ie me mee wilde nemen naar het WK als ik in een oefenwedstrijd tegen Tsjecho-Slowakije goed zou spelen. Maar toen nam Michels het over en ging het feest niet door. Ik had graag een jaar op de bank bij Ajax gezeten als ik dat WK had mee mogen maken. Dan had ik misschien in de finale de winnende gemaakt. Ja, dat zeg ik tegen iedereen. Klinkt misschien te makkelijk, maar ik vind het leuk om dat steeds te roepen.”
Je mag niet klagen over je successen: drie keer de Europa Cup 1 gewonnen – de voorloper van de Champions League – en vele oorkondes ontvangen.
“Ja, ik heb de meeste: vier stuks. Een ridderorde, erelid van Ajax, ereburger van Amsterdam en bondsridder van de KNVB. Die van de koning is de mooiste. Maar ook het erelidmaatschap van Ajax doet me veel, daar ben ik echt trots op.”
Ben je ook nog trots op Ajax? Het gaat niet best.
“Ik blijf zeggen, dat is door één man gekomen, die Duitser.”
‘Het is door één man gekomen, die Duitser. Die Duitser heeft er twaalf gebracht, waarover hij zei: Als die hier drie jaar zijn, zijn het toppers. Ja, hij bedoelde vast René Froger en consorten’
Je doelt op Sven Mislintat, die vorig jaar als directeur voetbalzaken verantwoordelijk was voor alle aankopen.
“Ja, die mag van mij achter de tralies. Toen Van der Sar wegging, hebben ze hem nog gevraagd: wat moeten we met die Duitser? Ja, wat kan mij het schelen, zei Van der Sar. Hij ging toch weg, dat was niet zijn pakkie an. Nou, toen begon de ellende. Ze hadden Overmars gewoon drie maanden opzij moeten zetten en na drie maanden terug moeten nemen. Nu is hij voorgoed weg. En is het een zootje. Toen kwam Jan van Halst zogenaamd de directie overnemen als directeur en die hockeymeneer, Maurits Hendriks ja, die was de ergste. Die heeft die Duitser gehaald, hij heeft iedereen suf geluld, alles toegelaten, totdat ie heel erg boos was dat ik in een interview had gezegd dat ik niks met die man te maken wilde hebben. Heeft ie me hier apart geroepen. Ik zei: Wat wil je dan? Ik had die uitspraken niet mogen doen. Ik zeg: Maar het is toch zo? Jij hebt meegeholpen Ajax naar de kloten te helpen, wat denk je hoeveel verlies we hebben? Hou nou maar op, man. Ajax zit met de gebakken peren, heeft geen geld, kan nu niks kopen zonder spelers eerst te verkopen. Ze zijn wel bezig om talenten te scouten, en daar zit heus wel wat talent bij waar we wat mee kunnen, maar die scouts zijn in de meeste gevallen mensen die zelf niet gevoetbald hebben, die weten helaas ook niet goed waar ze het over hebben.”
Slaap je daar slecht van, dat het met Ajax zo slecht gaat?
“Nee, ik slaap er niet slecht van, maar ik vind het wel jammer.”
Toch ben je hier vaak op De Toekomst te vinden, je keert ze niet de rug toe.
“Nee, natuurlijk niet. Ik ben hier elke dag.”
Iedereen kent je ook hier. Zeggen de jonge jongens nou meneer Swart of ome Sjaak?
“Van alles zeggen ze, en de kleintjes roepen Sjakie! Dat maakt mij allemaal niks uit.
En vaak sta ik na een wedstrijd 200 handtekeningen uit te delen. En mensen willen op de foto tegenwoordig, selfies maken. En ik word nog overal voor uitgenodigd dus ik heb het helemaal voor elkaar.”
Wordt er door de spelers nog om je adviezen gevraagd?
“Ik praat veel met spelers, elke dag. Gister nog uitgebreid met de beste keeper van het moment, Remko Pasveer.”
Daar horen we veel kritiek op. Er zijn Ajax-fans die het maar raar vinden dat hij wel en Diant Ramaj niet onder de lat staat.
“Ja, wie zijn dat dan?”
‘Je ziet gewoon dat ik nog steeds een bal tussen de linies kan door spelen. Over 30 meter, precies op je stropdas’
Fans op X, in de krant, noem maar op.
“Maar waar kijken zij naar dan? Ik kijk naar een keeper die ook praat tegen zijn achterhoede, en niet één die in het doel staat als een dooie. Nou, we hebben nu een achterhoede… die ene gozer verstaat niks, die Sutalo. Die wil geen Nederlands leren. Nou, ik had hem aan zijn haren meegetrokken naar de Nederlandse dinges, maar dat doen ze niet tegenwoordig. En niemand praat tegen elkaar in die achterhoede, en dan zie je wat een doelpunten we tegen krijgen, altijd een kopbal voor de goal. Waar is dan die Sutalo, die kan zogenaamd koppen. Ja, in Kroatië staat ie met zeven man om zich heen en bij Ajax staat ie alleen. Met een ruimte in zijn rug, nou dat kan ie helemaal niet, die dooie, dat is geen speler voor Ajax, en zo hebben we er een paar rondlopen hoor. Die Duitser heeft er echt twaalf gebracht, waarover hij zei: Als die hier drie jaar zijn, zijn het toppers. Ja, hij bedoelde vast René Froger en consorten.”
Tot welke leeftijd heb je zelf uiteindelijk gevoetbald?
“Tot anderhalf jaar geleden. Ik was dus 84. Weet je hoeveel wedstrijden ik totaal gespeeld heb? Ik heb de meeste wedstrijden gespeeld van alle voetballers op de wereld. Meer dan 3000. Als je al mijn wedstrijden meetelt, bij de jeugd, bij Ajax, bij de amateurs van Ajax en alle losse gelegenheidswedstrijden dan kom je tot dat aantal.”
Hoe kan je nou op je 84ste nog voetballen? Mannen van die leeftijd krijgen amper hun sokken aan.
“Zal ik u wat vertellen? Ik was maandag bij Excelsior Maassluis. Ik heb daar meegeholpen aan de oprichting van Walking Voetbal. Dat is voor ouderen vanaf 50. Hartstikke leuk om te doen, want je bent in beweging, maar je mag niet hardlopen, het is snelwandelen. En ik was uitgenodigd om dat een beetje uit te leggen aan die mensen. Ik kwam daar en er waren 46 deelnemers, de jongste 50, heel veel rond de 60, en eentje van 81. Vroegen ze of ik mee wilde doen. Zeiden die anderen: Nou, dat hoeft echt niet als u dat niet wil hoor! Ik deed gewoon mee. Vier wedstrijdjes. Weet je wat het werd? Ik heb ze allemaal gek gespeeld. Als je mijn balletjes zag, ja dan zie je gewoon dat ik nog steeds een bal tussen de linies kan doorspelen. Over 30 meter, precies op je stropdas. Een geweldige ochtend hebben we gehad. Maar ik moest weer snel weg, trainen in Amsterdam voor een goed doel, met Guus Hiddink en die reclamejongen, Frank Lammers. Nou dat is een PSV’er, die kwam in PSV-shirt. Ik zeg: Ben je niet verkeerd hier? Ach, beetje dollen. Hoort erbij.”
Wanneer wordt Ajax weer kampioen?
“Nou, schuif dat maar naar achteren. Ik denk niet dat ze dat de komende jaren gaan worden. Maar over twee jaar moeten we wel weer ergens staan. Tweede is al mooi, dan speel je Champions League. Dat missen we nu.”
Je bent bij elke thuiswedstrijd. En uit?
“Soms wel, maar soms is het niet leuk. Bij Feyenoord voel ik me niet fijn, die supporters willen gewoon niet dat ik daar kom. Van Basten en Van ’t Schip hebben een keer vier rondjes om het stadion gerend voor een popconcert, omdat ze achterna werden gezeten. Bij Utrecht kom ik daarom ook niet, terwijl ik niks tegen die club heb.”
En De Graafschap?
“Ja, je doelt natuurlijk op mijn kritiek toen ze Ajax een paar jaar terug op 1-1 hielden en we geen kampioen werden. Dat was echt ongelooflijk, ik had er vreselijk de pest over in. En dan hoor ik die voorzitter na afloop roepen tegen een groep mensen: Zo, hebben we die Amsterdammers mooi te pakken, goed voor PSV! Ja, toen werd ik boos en zei dat ze toch wel keihard zouden degraderen. En ze gingen eruit, door hun eigen schuld, want ze hadden zo geknokt tegen Ajax dat ze vervolgens verloren van Go Ahead. Maar ik had daar ook een paar spelers lopen, die ik een beetje help in hun carrière. Olaf Lindenbergh en die spits, Dennis Gerritsen. Ik ging daar dus vaak kijken. Daarom heb ik gezegd dat ik hoopte dat ze weer zouden promoveren. En dat is twee jaar later ook gebeurd.”
Je hebt dus nog altijd een beroep in de voetbalwereld, nu als begeleider van spelers?
“Nou, ik vind het geen beroep. Ja, ik krijg ervoor betaald, maar vergelijk me niet met die zaakwaarnemers allemaal, want die kijken alleen maar hoe ze je zo snel mogelijk weg kunnen brengen en veel geld aan je kunnen verdienen. Dat doe ik niet.”
Jij wil mensen helpen.
“Juist.”
En omdat je ook moet leven.
“Uiteindelijk is het logisch dat als je ze kampioen maakt en ze krijgen een heel hoge premie, dat jij ook wat krijgt. Dat is logisch, want ik ben dagelijks met ze bezig. Ik zeg tegen ze: we moeten dit doen, dat doen, moeten ze ergens naartoe, dan gaan we samen. Ik denk dat ik een van de weinigen ben die dat zo doen. Want voor de rest zijn het allemaal alleen maar…”
Zakkenvullers.
“Ja, die je nog in de maling nemen ook. Al die zaakwaarnemers.”
Online onbeperkt lezen en Panorama thuisbezorgd?
Abonneer nu en profiteer!
Probeer direct- Clemens Rikken