Er gaat geen Boekenweek voorbij, ook niet die van vorige week, waarin onze gedachten niet heel eventjes teruggaan naar 1985, het jaar dat niemand minder dan Herman Brood en Jules Deelder samen een boek maakten: Inderdaad nee. Twee uitgestorven karakters, letterlijk helaas, die totaal anders waren dan het hedendaagse boekenvolk dat het afgelopen Boekenbal overspoelde met selfies en vlogs, zeg maar. ‘Literair kijkgenot’ en ‘artistiek gefröbel’ noemde Herman hun boek toen we hem en Jules spraken op een gure maandagavond in Amsterdam. Want ‘gefröbel’ was het: Herman tekende iets en Jules schreef er wat bij, meestal een uitspraak die hij tijdens eerdere interviews had gedaan, maar soms ook een door speed ontsproten kronkel in zijn hoofd die, laten we ons zacht uitdrukken, ook in die tijd hoogst controversieel was.
Zoals over de Tweede Wereldoorlog waarin hij werd geboren (1944). Deelder: “Ik vind het spijtig dat ik die niet bewust heb meegemaakt. Het is toch te gek wat er toen gebeurde. De hele wereld werd in de maling genomen door één zo’n mannetje. Een gevaarlijke gek, dacht iedereen. Een maniak. Maar Hitler was helemaal zo gek niet en juist daarin schuilde het grote gevaar. In het boek Hitler Speaks van Hermann Rauschning stonden zijn ideeën en strategieën nog onverbloemder dan in Mein Kampf. Maar niemand kwam op de gedachte om de nazi’s af te houden van hun voornemen de afschuwelijke theorieën van Hitler in de praktijk te brengen. En laat ik je dit zeggen, als hij dertig jaar later was begonnen met zijn oorlog had hij nog gewonnen ook.”
Deelder over Adolf Hitler: ‘Als hij dertig jaar later was begonnen met zijn oorlog had hij nog gewonnen ook!’
En dan wat hij als Rotterdamse dichter over William Shakespeare zei: “In wezen verschillen we niet zoveel van elkaar, alleen heb ik de pech dat mijn voorouders nooit de moeite hebben genomen hun eigen Nederlandse taal over de wereld te verspreiden. Als een dichter de beschikking heeft over een wereldtaal, is erkenning minder snel een probleem.”
Erkenning van Herman Brood kreeg hij sowieso, en dan niet alleen vanwege hun gemeenschappelijke liefde voor muziek, kunst en drugs. Herman over Jules: “Er zijn veel goeie dichters, maar Jules is gewoon de beste. En de leukste.”
En Jules over Herman, aangezien ze toch bezig waren elkaars reet vol te stoppen met veren: “Het is bewonderenswaardig hoe Herman er telkens weer bovenop weet te komen. Door zichzelf te zijn. Hij heeft geen miljoen gulden nodig om zich iets te voelen. En als hij dat geld wel had, zou hij zich precies hetzelfde blijven gedragen.” Mannen naar ons hart, kijk alleen al naar die foto. Deelder zoals altijd in het zwart en waarschijnlijk met uitpuilende drugsogen die hij zoveel mogelijk achter een zonnebril probeerde te verstoppen; Herman daarachter in die Amsterdamse tram, met een politiepet die hij waarschijnlijk van het hoofd van een agent had getrokken. En dan die arme man links, zijn handen ferm om zijn aktetas geklemd, het angstzweet ongetwijfeld tot in zijn bilnaad, wetende met wie hij van doen had en hoe onvoorspelbaar zij konden zijn, ook tijdens een fotosessie met ons. Waar vind je zulke types nog?