Sportcolumn: 'Seks met die kale en vier dikke Mexicanen'
Iedere week schrijven onze Panorama-verslaggevers samen een column over wat hen opvalt in de sportwereld. Deze week: de Tour.
Edwin Struis
Je zou het misschien niet verwachten, maar ik beschik wel degelijk over een Tourverleden. Reeds in 1980 reisde ik naar het Belgische Spa, om met eigen ogen eens dat hele circus te aanschouwen. Op die 30ste juni meanderde daar een tijdrit door de straten, zo kon ik op m’n gemak al die renners observeren, met speciale aandacht natuurlijk voor die van TI-Raleigh, met potentiële Tourwinnaar Joop (‘De Tour win je in bed’) Zoetemelk voorop.
De reis per trein ging met horten en stoten, met name het boemeltje tussen Maastricht en Spa deed er voor mijn gevoel een halve dag over om een afstand van 60 kilometer te overbruggen. Eenmaal in de straten van Spa was het gros van de renners al voorbijgekomen, Joop Zoetemelk incluis, wiens trui ik in de verte langzaam aan de einder zag verdwijnen.
Maar toen moest het hoogtepunt nog komen. Want wie draaide daar achter de rug van de legendarische motard Raymond Nackaerts de weg op? Ja, onze eigen Theo Koomen. Etherfenomeen. Befaamd om van elke Touretappe, hoe geestdodend soms ook, een spektakel te maken. Zijn volzinnen kleurden we thuis verder in met onze verbeeldingskracht en fantasie, dat blijft de kracht van de radio. Hij werd in de straten van Spa door het Nederlandse smaldeel hartstochtelijk toegejuicht.
Mijn Tourverleden behelst verder een finish in Bordeaux, waar ik vanwege de hitte en de overmatige alcoholconsumptie van de dag ervoor, in slaap viel onder een boom, vlak voor het peloton de straat in kwam razen.
Mijn grootste kunststukje was echter de ‘beklimming’ van de Alpe d’Huez in 2011. Ja, tussen aanhalingstekens, dat zie je goed. Ik begon vol goede moed aan de eerste van 21 bochten, maar moest al na een paar meter lossen. Als verdediging voer ik aan dat ik nog nooit op een echte racefiets had gezeten en dan ook nog in een positie die ik voor het laatst in de baarmoeder had geëtaleerd.
Toen ik op een gegeven moment werd ingehaald door een bejaard nordic-walking-echtpaar, ging ik met de fiets aan de hand verder. In de zogenaamde Nederlandse bocht werd ik hartstochtelijk toegezongen (‘We willen seks met die kale’) en uiteindelijk werd ik door de gendarmerie vriendelijk doch dringend verzocht het parkoers te verlaten want de reclamekaravaan kwam eraan. Via wat geitenpaadjes bereikte ik de top, waar mijn buurman, tevens initiatiefnemer van deze helletocht, inmiddels aan zijn dertigste biertje was begonnen. Dat nooit meer.
Heb jij nog een mooie Tour- of klim-anekdote?
Micha Jacobs
Met welke anekdote moet ik beginnen? Over die zeiknatte klim naar de top van de Galibier? Over de aansluitende afdaling met minder dan tien meter zicht door de laaghangende bewolking die me bijna mijn leven kostte, omdat er ook auto’s naar boven reden die opeens vanuit het niks opdoken op dat smalle weggetje waar geen vangrail zat tussen asfalt en ravijn? Of zal ik maar gewoon beginnen met die mariachiband die opeens opdook in een haarspeldbocht op weg naar Mont Ventoux?
Iedere klimgeit weet: dat bos aan de voet van Mont Ventoux is de hel. Je hoeft niet eens te ontbijten voordat je eraan begint, zoveel vliegen krijg je binnen terwijl je naar adem hapt. Moederziel alleen trapte ik daar in de rondte, vechtend tegen de alsmaar oplopende stijgingspercentages. Er kwam ook maar geen eind aan dat bos: na elke bocht kwam er weer een oplopende strook, en weer een, en weer een. De kale berg, waar was ie dan? Ik zag alleen maar bomen en sterretjes.
Opeens schalde er een trompet door het bos. Een trompet? Serieus? Ik keek om me heen, maar zag niemand. Was ik niet gewoon aan het hallucineren? Nu begon ik de dag natuurlijk ook niet okselfris – er werd de avond ervoor niet bepaald genipt aan de wijn in ons vakantiehuis in Bedoin – maar had ik nog zoveel alcohol in mijn bloed dat ik opeens dingen hoorde die er niet waren? Nee dus. Toen het trompettergekletter steeds luider werd en ik een haarspeldbocht naderde zag ik opeens vier dikke Mexicanen met trompet, gitaar en sombrero in de bocht staan. “Oléééé!” riepen ze toen ik ze passeerde.
Ik dacht echt dat ik gek geworden was. Mijn hartslag tikte de 200 aan, de alcohol van de dag ervoor zorgde voor zure oprispingen – niet de inspanning uiteraard – en mijn ogen lieten mij dingen zien die eigenlijk niet konden. Maar ze stonden er echt. Nou ja, écht: ik weet niet of het echte Mexicanen waren of gewoon vier dikke Fransozen met een sombrero die de zwoegende klimmers wilden aanmoedigen. Wie het ook waren: ik ging er geen meter harder door fietsen.
Boven op de top wilde ik toch weten of ik niet had gedroomd.
“Heb je die Mexicanen nog gezien?” vroeg ik aan mijn toenmalige zwager die al vooruitgesneld was met 20 kilo minder op de botten.
“Mexicanen?” vroeg hij met een lachend gezicht.
Hij had ze ook gezien, maar hield zich van de domme tot na de afdaling. Aan de voet van de berg riep hij opeens: “Oléééé!”
- ANP