Iedere dag het nieuws dat echte mannen interesseert

Het beklaagdenbankje: de jongen die niemands neus brak

Iedere week wonen journalist Martijn Neggers en illustrator Jeroen de Leijer in de rechtbank een zitting bij waarin gewone mensen ter verantwoording worden geroepen. Geen zaken die breed worden uitgemeten in de media, maar huis-tuin-en-keukenleed.

https://cdn.pijper.io/core/panorama-fallback2.png

Langzaam druppelt een volledige schoolklas binnen, gevolgd door hun docent maatschappijleer. Havo 4 zou het kunnen zijn. Jongens en meisjes van een jaar of zestien. Alle kinderen zijn een beetje zenuwachtig voor wat er komen gaat. Achter in de zaal zitten twee jongens, op de hoek. ‘Ik hoop wel dat we een echte crimineel krijgen,’ mompelt de ene.

‘Ja, man,’ fluistert de andere, een beetje nerveus. Dan komt meneer L. binnenlopen. Of, nou ja, meneer, meneer - heel even is het onduidelijk of hij bij de schoolklas hoort, en wat te laat is, maar hij loopt, gevolgd door een advocaat, in de richting van het beklaagdenbankje. L. is 20, een paar jaar ouder dus dan de leerlingen in het publiek.

‘Oh,’ verzucht de jongen achterin beteuterd. ‘Ja,’ beaamt zijn klasgenootje. Een jongen die net zo goed bij hen in de klas had kunnen zitten, dat hadden ze niet helemaal verwacht.

L. staat terecht omdat hij een andere jongen een stomp tegen zijn neus zou hebben gegeven tijdens het uitgaan, een neus die nu al een tijdje scheef staat daardoor. L. ontkent dat hij het gedaan heeft en vraagt of hij vandaag ook zijn moeder mag opvoeren als getuige. De rechter stemt schoorvoetend in.

Zwijgrecht

‘Goed,’ begint ze, ‘het slachtoffer geeft aan niet te weten wie het heeft gedaan, maar zegt wel dat het íemand moet zijn geweest uit het groepje waar zijn collega mee op stap was. Ik heb ook een foto gezien van de neus. Er waren ook nog wat jongens die zagen dat het slachtoffer naar de grond ging.

Het groepje jongens heeft via via gehoord dat meneer L. het geweest moet zijn. En verder zijn er nog andere jongens die uw signalement geven, op basis van een Facebook-foto. U wordt bij de politie gehoord, maar dan beroept u zich op uw zwijgrecht.’

Even haalt L. een keer diep adem. Dan zegt hij, zachtjes: ‘Ik ben in de hele maand december niet in de stad geweest. En het is wel makkelijk dat iedereen het alleen maar via via gehoord heeft, toch?’

‘Dat snap ik, maar waarom beroept u zich dan op uw zwijgrecht?’

‘Ik wil gewoon voorbereid zijn. Ik wil niet zomaar dingen gaan zeggen. Dat mag toch?’

‘Het was toch makkelijk geweest om te zeggen dat je thuis was die dag.’

‘Ja maar,’ mompelt hij, zacht en monotoon, ‘ja, maar dat is toch mijn recht?’

‘Je hóeft niet mee te werken, nee. Maar hoe komt het dan dat al die andere jongens zeggen dat u er wel bij bent geweest?’

‘Dat kunt u beter aan die jongens vragen.’

Dan komt de moeder ter sprake. Ze wordt door de bode de rechtszaal in gehaald en naar de tafel links van de verdachte geleid.

‘U weet dat u zich mag onthouden, omdat u moeder bent?’ vraagt de rechter voor de zekerheid nog maar eens.

‘Ja, ja,’ antwoordt ze zachtjes.

‘En dat als wat u zegt niet waar blijkt, dat u dan voor meineed jaren straf kunt krijgen?’

   

Behoorlijk ziek geweest

Ze knikt en belooft de waarheid te zullen spreken. Achter haar stoot een van de scholieren zijn buurman aan. De buurman glimlacht. De verdachte ziet er misschien niet uit als een crimineel, maar ze krijgen wel een getuige! Dat is ook wat, natuurlijk. Dan begint ze haar verhaal.

‘Mijn zoon is de hele maand december gewoon bij mij thuis geweest. Ik ben behoorlijk ziek geweest, en heb in december een heel zware chemokuur en bestralingen gehad. Mijn twee zoons hebben de hele maand voor mij moeten zorgen – ik kon echt niet alleen zijn, zeker ’s nachts niet. Overdag ben ik door mijn ouders verzorgd, en in de nacht en in de avond door mijn twee zoons. Ik wéét gewoon dat hij niet weg is geweest.’

‘En weet u zeker dat déze zoon er dan ook altijd is geweest?’

‘Ik kan ze nog wel uit elkaar houden, hoor. Ik ben afhankelijk geweest, de hele maand, van hen. Zij waren er gewoon de hele tijd.’

‘En op welke momenten sliep u?’

‘Amper. Ja, tegen de ochtendstond een beetje, als ik geluk had. Tegen een uur of negen.’

‘Oké.’

Uit het wereldje

De jongens achterin kijken geschrokken. Een jongen die er niet uitziet als crimineel, een heel zieke moeder die moet komen uitleggen dat L. die avond thuis is geweest, zo is er natuurlijk ook niet zoveel aan, lijken ze te denken. Zijn buurman staart wat droevig voor zich uit. Als degene naast hem met een pen in zijn schouder begint te prikken, duwt hij, een beetje aangeslagen, de hand van zijn klasgenoot weg. Die gaat maar verder met prikken bij zijn buurvrouw aan de andere kant.

‘Ik zit nu ook bij een psycholoog, om het allemaal een beetje te verwerken,’ mompelt L. maar door, op dezelfde toonloze manier. ‘Vorig jaar overleed mijn stiefvader aan kanker, en toen werd mijn moeder ziek. Het was allemaal wat veel, dus daarover heb ik nu gesprekken bij de psycholoog. En ik ga werken als postbezorger.’

De rechter knikt begrijpend. Dan staat L.’s advocaat op en wijst de rechter erop dat álle verklaringen dat L. de neus van het slachtoffer gebroken zou hebben, via via tot stand zijn gekomen. De advocaat noemt wat namen van jongens die het dan weer van andere jongens gehoord hebben, jongens die het dan weer ‘uit het wereldje’ zouden hebben. L.’s naam zong rond, betoogt de advocaat. Maar hij betwijfelt of dat genoeg is om L. te veroordelen. Zéker in combinatie met de verklaring van L.’s moeder. De advocaat eist vrijspraak, want te weinig bewijs.

De rechter gaat mee met de advocaat en spreekt L. vrij. Een naam kan nog zo hardnekkig rondzingen: in Nederland ben je onschuldig tot het tegendeel bewezen is.