“Ik ben ook vader van drie kinderen”, legde Giphart uit. “En ik voed ze op dat het niet goed is om altijd maar luidop te vloeken. Maar er zijn echt wel momenten dat het heel bevrijdend kan werken of lekker kan zijn om uiting te geven aan een bepaalde frustratie. Dat noemen we in de taalwetenschap introjectie.”
Hij noemt als voorbeeld zijn oude invalide moeder. “Het lichaam kon bij haar niet meer wat de hersens wilden”, vertelt de schrijver. “En er was maar één manier om iets met die frustratie te doen. Dat was namelijk af en toe hartgrondig vloeken. Daar zat zoveel emotie in. Ik begréép dat; daar is vloeken voor bedoeld.”
Giphart snapt niet zo goed dat de Bond tegen het Vloeken zich stoort aan het feit dat andere mensen vloeken. “Stel dat de lieve Heer bestaat en daar een probleem mee zou hebben, dan is dat een probleem tussen mij en de Schepper.”