Er waren tijden dat de jeugdopleiding van Ajax de beste ter wereld was en er in Amsterdam meer talenten rondliepen dan er grassprieten in het veld zaten. Maar zoiets komt in golfbewegingen, zien we als we bijvoorbeeld naar het Ajax van nu kijken. Amper vijf jaar geleden zat eigen kweek als Matthijs de Ligt, Noussair Mazraoui, Donny van de Beek en Ryan Gravenberch bij de selectie die op een haar na de Champions League-finale miste (ook Frenkie de Jong natuurlijk, maar hij werd opgeleid door Willem II, mocht je nu je vinger opsteken). Zoals er in de jaren tachtig ook wereldvoetballers in de dop als Marco van Basten, Wim Kieft en Dennis Bergkamp van de lopende band rolden. Zat er soms iets in het water aan de Amsterdamse Middenweg waar Ajax toen nog in stadion De Meer speelde?
In 1992 probeerden onze verslaggevers van toen, Leo Verheul en Hugo Borst, het geheim van Ajax bloot te leggen. Om het even in de tijd te plaatsen: een paar maanden hiervoor won Ajax de UEFA Cup ten koste van het Italiaanse Torino (herinneren we dat afstandsschot van Wim Jonk nog?) en speelde Ajax zijn Europese wedstrijden nog in het Olympisch Stadion, omdat de Arena, en dus ook opleidingscentrum de Toekomst, nog niet bestonden. Een compleet andere tijd, ook wat het benaderen van jeugdspelers betreft. Waar talenten tegenwoordig al op jonge leeftijd mediatraining krijgen, wat gewoon deel is van hun opleiding, zo werden die in 1992 nog vakkundig afgeschermd door de elftalleider van de A-jeugd. “Laten ze zich eerst maar eens bewijzen: van aandacht in de media gaan ze alleen maar naast hun schoenen lopen en krijg je binnen de groep scheve gezichten.” Wat een verademing ten opzichte van nu, vind je niet?
Clarence Seedorf had op zijn zestiende al een glazen bol: ‘Ik weet dat ik er toch wel kom’
Er was ook een oud-onderwijzer, Ikey Waas (inderdaad de vader van cabaretier Viggo Waas), die verantwoordelijk was voor de sociale begeleiding van jeugdspelers, een unicum in die tijd. Vervoer van en naar school werd geregeld en als er bijlessen nodig waren, werden extra leerkrachten ingehuurd.
Waas: “Sommige jongens moet je flink achter hun broek zitten. (...) Als een jongen de verantwoordelijkheid niet aankan, is dat meteen een indicatie voor zijn toekomst als voetballer. Ik ken twee gevallen van jongens die zich niet wisten te gedragen. Die zijn weggestuurd bij Ajax. De een voetbalt niet meer en die ander biedt zich overal aan, maar stoot steeds zijn neus.”
Wie die laatste was, wilde Waas natuurlijk niet zeggen, maar één jeugdspeler was het zeker niet: Clarence Seedorf. Bij hoge uitzondering mochten we hem wél spreken, aangezien Seedorf, amper 16, zijn (leef)tijd ver vooruit was. In 1992 praatte hij al alsof hij speler, trainer, directeur én terreinknecht van Ajax was. “Dat iedereen mij als de grote belofte ziet, houdt me niet bijzonder bezig,” zei hij vol zelfvertrouwen. “Ik weet voor mezelf dat ik er toch wel kom.” Dat dat geen loze woorden waren, zien we aan het palmares van Seedorf: vijf keer kampioen en vier Champions Leagues met Ajax, Real Madrid en AC Milan (2x) en 87 interlands.