“Toen ik in 1979 vers van de politieacademie bij de politie in Amsterdam begon, wist ik niet wat ik meemaakte. Ik trof een grimmige stad, met veel drugsoverlast en een bedenkelijke moraal onder het politiepersoneel. Iedereen deed maar wat, zo leek het. Voor mij, als jongen uit de provincie, was het nogal een cultuurshock. Het respect voor de politie was ver te zoeken. Waar was ik aan begonnen? Zorg eerst maar dat je overleeft, sprak een collega. Het klonk niet erg bemoedigend.”
Het lijkt allemaal al lang geleden voor Johan van Kastel. 67 is hij. Tijd voor pensioen, na een lang leven bij de politie, afgewisseld met wat functies bij andere overheidsinstellingen. Over die politiejaren heeft hij een boek geschreven: Mijn kop moest eraf. Een heftige titel, maar één die de lading helemaal dekt. Want zijn werk was soms ronduit gevaarlijk. Levensgevaarlijk. “Ik ben het omkijken nooit verleerd. Nog steeds kijk ik nog regelmatig in mijn binnenspiegel of ik niet word gevolgd.”
Van Kastel wist zijn eerste jaren in de roerige binnenstad van Amsterdam inderdaad te overleven. Maar hij kreeg het behoorlijk voor z’n kiezen. “De Zeedijk stond toen vol met junks en dealers. Ik dacht, die gaan wel opzij voor onze auto (toen nog een VW Kever, red.). Maar nee hoor, geen stap. Het tekende de sfeer van toen. Het was een anarchistische stad, met een actieve krakersscene. Kroningsrellen, ontruimingen, noem maar op. En ook veel geweld, er zijn toen ook wat politiemensen tijdens hun werk omgekomen.”
Babi pangang
De geboren Nijmegenaar maakte snel carrière en deed ervaring op bij verschillende afdelingen. Maar zijn hart lag toch vooral bij het recherche- en undercoverwerk. Daarbij had hij het ‘geluk’ betrokken te raken bij enkele spraakmakende onderzoeken. Om er maar eens één uit te lichten: de ontvoering van biermagnaat Freddy Heineken en diens chauffeur Ab Doderer. “Ik was toen chef van het observatieteam. De opdracht was simpel. Zoek een spoor dat kan leiden naar de ontvoerders. Het werd klassiek recherchewerk van afstrepen, analyseren, observeren, net zo lang tot er een kleine groep potentiële verdachten overbleef. Zo kwam uiteindelijk de groep rond Willem Holleeder en Cor van Hout in beeld.”
In zijn boek beschrijft Van Kastel hoe een bak babi pangang van de afhaalchinees zorgde voor het beslissende puzzelstukje. “We zagen hoe twee verdachten met een bestelling naar een loods reden, waar ze na vijf minuten al naar buiten kwamen. Dat was vreemd, zo snel konden ze dat nooit hebben verorberd. Van de families hoorden we dat Heineken altijd iets met garnalen bestelde bij de Chinees en dat Doderer een voorkeur had voor babi pangang. Liet dat nou precies zijn wat de verdachten hadden opgehaald. Toen wisten we dat we warm zaten.”
Hiermee was Van Kastels betrokkenheid bij de Heineken-zaak nog niet ten einde. Ook voor de losgeldoverdracht werd hij ingezet. “In november 1983 moest ik de collega volgen die de miljoenen gulden aan losgeld aan de ontvoerders zou overhandigen. Op die manier hoopten we dicht bij de daders te komen. Maar het liep mis toen de ontvoerders de collega dwongen om langs de snelweg te stoppen. Wij konden dat natuurlijk niet doen, want dat zou onze actie stukmaken. De hoop die was gevestigd op een zendertje in de schoen van de collega was al vervlogen; de zender bleek niet geactiveerd. Ik heb toen een helikopter met warmtecamera de observatie laten overnemen, maar laat nou ook die camera het begeven. Lang verhaal kort: door een opeenstapeling van tegenslagen zijn we 33 miljoen gulden kwijtgeraakt.”
‘Ik schrok enorm van wat ik aantrof. Politie en OM zetten zelf grote drugstransporten op om de grote jongens te vangen. Maar het liep uit de hand en werd oncontroleerbaar’
Corrupte rijkswachter
Zo staat Van Kastels boek vol anekdotes en avonturen. Hij heeft geleerd om dingen van zich af te zetten. Ligt niet meer wakker van een dode, omdat hij geleerd heeft professionele afstand te nemen. Maar de gevaren die hij heeft gelopen echoën nog na. “In 1993 kreeg ik de leiding over het Interregionaal Rechercheteam (IRT). Ik schrok enorm van wat ik daar aantrof. Politie en OM zetten zelf grote drugstransporten op om de grote jongens te vangen. Maar het liep uit de hand en werd oncontroleerbaar. De vraag drong zich op wie er financieel belang konden hebben bij de werkwijze. Ik heb er toen voor gezorgd dat er een streep doorheen werd gehaald en dat werd me niet in dank afgenomen, om het heel eufemistisch uit te drukken. Mijn leven liep gevaar en ook dat van mijn gezin. We moesten onderduiken en toen dat niet veilig bleek door naar een volgend adres. Uiteindelijk is er een corrupte Belgische rijkswachter in beeld gekomen als mogelijk betrokkene. De zaak is stukgemaakt en na het verloop van tijd keerde de rust weer.”
Of toch niet helemaal? “Nou,” besluit Van Kastel, “er blijft altijd een zekere alertheid hangen. Een keer extra een rotonde nemen om te kijken of je wordt gevolgd, wat vaker in de binnenspiegel kijken. Misschien een lichte vorm van paranoia, maar dat is misschien de tol die ik betaal voor zoveel jaar undercoverwerk.”
Infiltranten verdienden miljoenen aan drugs
I. DE GRENS TUSSEN GOED EN KWAAD IS DUN
Soms gaat het weleens mis, echt mis.
Zo is Jon Pee een goede undercoveragent. Hij draaide bijvoorbeeld een knappe zaak tegen criminelen uit Oosterwolde. Daarbij ging het om grote hoeveelheden speed. Jon wist hun vertrouwen te winnen tijdens een paar ontmoetingen die ze hebben bij Zürich nabij de Afsluitdijk. Toen de drugsdeal gesloten zou worden bij het AC Hotel in Heerenveen was Jon daar met een koffertje met 1 miljoen gulden aanwezig. Zogenoemd toongeld om de criminele tegenpartij te laten zien dat het wel goed zit en dat Jon over voldoende geld beschikt. Het is − volgens de regels − geen geld om echt weg te geven, vandaar de naam. Nadat Jon het geld had laten zien, legde hij het terug in zijn auto. De Oosterwolders haalden de amfetamine tevoorschijn. 5 kilo. Het arrestatieteam wachtte aan de andere kant van het tunneltje op het sein voor de aanval. Jon gaf dat sein. Hij nam de tijd om het koffertje met geld te pakken in de verwachting dat het arrestatieteam de mannen elk moment kon komen aanhouden.
Een van de Oosterwolders begint aan te dringen: “Ik wil nu het geld van je.”
“Rustig aan,” zegt Jon, “ik pak het al.”
Het arrestatieteam rukt op, maar moet vaart minderen, omdat de bus misschien niet door het tunneltje kan. Dat hebben we niet goed ingeschat van tevoren. Gelukkig past het net, al is het millimeterwerk. De bus komt alleen maar stapvoets vooruit en verliest tijd. Jon kijkt om zich heen, maar geen arrestatieteam. “Kom op met dat geld,” zegt de Oosterwolder dreigend en hij stapt dichterbij. Om geloofwaardig te blijven en voor zijn eigen veiligheid moet Jon het geld wel geven. Zo langzaam als hij kan, doet hij de kofferbak open en pakt het koffertje.
De Oosterwolder grist hem dat uit zijn handen en gaat er met zijn maat vandoor. Het arrestatieteam is inmiddels door het tunneltje en weet de twee mannen in het AC Hotel te arresteren. Een van hen draagt een vuurwapen.
Jon krijg je niet zomaar gek. Hij blijft altijd rustig, zelfs tijdens een confrontatie met Turkse heroïnehandelaren. Een Zwitserse undercoveragent helpt Jon om in contact te komen met de mannen. Internationale connecties dragen vaak bij aan het imago van een belangrijke, grote speler. De mannen zeggen dat ze 100 kilo heroïne kunnen leveren, dat is een grote partij. Jon zegt dat hij geïnteresseerd is. Ze spreken af bij een volgende ontmoeting de deal rond te maken en dan meteen te leveren. De ontmoeting vindt plaats in een hotel dicht bij de A10 en de RAI in Amsterdam. Jon spreekt de prijs af voor een goede kwaliteit en eist een test van tevoren. De mannen willen het geld zien. Het gaat om meer dan 2 miljoen gulden. Jon neemt een van de mannen mee naar een kluis en toont het geld. Dan rijden ze achter elkaar naar een woning aan de Churchilllaan. Als je dan als undercover alleen bent in een woning en geconfronteerd wordt met zes − mogelijk gewapende − criminelen moet je je zenuwen wel onder controle weten te houden.
Jon test de heroïne door wat monsters te trekken en die op een testschaaltje met een paar druppels chemische vloeistof te mengen. Als het mengsel donkerrood of bruin kleurt, is dat een goed teken. Zo’n test maakt op de verkopers altijd wel een professionele indruk. Beter dan aan de stof ruiken of een vingertop aflikken. De geteste heroïne blijkt goed te zijn, maar er is maar 15 kilo. Jon speelt dat hij verongelijkt en boos is. Dit was niet de bedoeling. 100 kilo zou het zijn. Hij onderhandelt opnieuw over de prijs. Ze komen eruit. Jon ziet vanuit zijn ooghoeken dat de mannen die onderhandelen even een korte blik wisselen met een oudere man op de sofa in de kamer. De oudere man knikt. Dan zeggen ze dat de deal rond is. Jon stapt op om een deel van het geld te halen. Buiten geeft hij een teken. Het arrestatieteam reageert met een snelle inval, houdt zes verdachten aan en neemt de heroïne in beslag.
De verklaringen van Jon zijn doorslaggevend in de rechtszaal. Hij heeft de mannen zeer nauwkeurig omschreven en ieders rol bij de onderhandelingen en de deal. De oudere man die de hoofdknik gaf, wordt gezien als de leider van de criminele bende en krijgt een zwaardere straf. Bij elkaar krijgen de mannen vijftig jaar gevangenisstraf.
Jons kwaliteiten als undercover mogen inmiddels duidelijk zijn. En wat je vaker ziet is dat juist de goeden op het randje balanceren, het randje van goed en fout. Dat blijkt best een dun koord. Ik heb het gezien bij collega’s van de Criminele Inlichtingendienst. De beste runners zijn ook degenen die het beste bij of in het criminele milieu passen. Ik wil niet zeggen dat je boeven vangt met boeven, maar het helpt wel als je het milieu snapt. Het is wel wijs om het nou ook weer niet te goed te begrijpen. De grens tussen goed en kwaad is flinterdun.
Jon voelt zich op zijn gemak in het criminele wereldje. Hij voelt zich verwant met de mensen in het milieu. In zijn eigen ‘vrije tijd’ laat hij zich graag zien in buurten en op locaties waar ook criminelen en louche volk komen. Jons huwelijk is naar de knoppen − waarschijnlijk ook deels vanwege zijn werk − en hij woont alleen. Na het avondeten wil hij niet eenzaam op de bank blijven zitten. Hij verlangt naar een beetje reuring, dus zoekt hij contact met lui uit bedenkelijke kringen. Op vrije avonden gaat hij op stap in het Spijkerkwartier in Arnhem. Als hij daar eens gezien wordt door collega’s op het moment dat hij weer in de dienstauto stapt, spreekt zijn leidinggevende hem erop aan: “Wat deed je daar, Jon? Was je bezig met een zaak? Had je een opdracht? Wist jouw begeleidingsteam hiervan?”
Ex-undercoveragent Jon lijkt beide personen met meerdere schoten uit zijn dienstwapen te hebben gedood. Daarna heeft hij zichzelf door het hoofd geschoten
Jon haalt zonder blikken of blozen zijn schouders op. “Niks aan het handje. Dit is juist goed voor mijn contacten. En voor mijn cover. En natuurlijk voor mijn status in het milieu. Dat snap je toch wel? Dit hoort erbij. Dit moet ik doen.”
En met die overtuigende verklaring komt hij weer een tijdje weg. Hij stelt zich onafhankelijk op. Controle vanuit de organisatie laat hij gemakkelijk van zich afglijden.
Jaren later, in 2012 − Jon Pee is dan inmiddels inspecteur bij de districtsrecherche van de politie Gelderland-Zuid − treft zijn buurman drie doden aan in zijn woning in Kekerdom, een dorpje in de Ooijpolder bij Nijmegen. Een van de overledenen is Jon Pee zelf. In zijn huis blijkt een hennepplantage te zijn. De andere twee doden zijn een man en vrouw uit Millingen aan de Rijn, niet ver van Kekerdom. Ook bij hen in de woning wordt een hennepplantage gevonden. Jon en de twee anderen zouden een driehoeksverhouding hebben. De vrouw was kennelijk de ex-vriendin van Jon. Jon lijkt beide personen met meerdere schoten uit zijn dienstwapen te hebben gedood. Daarna heeft hij zichzelf door het hoofd geschoten.
Een insider en oud-collega die Jon goed kent, vertelde me dat Jon wat verslaafd was geraakt aan het louche wereldje, en dat zijn ego enorm gegroeid was door zijn undercoverwerk. In zijn eigen tijd bleef hij zich gedragen als de undercover in diensttijd. Op zeker moment was hij niet meer aanstuurbaar. Hij stond niet meer open voor interventies en correcties. Hij ging zijn eigen gang. Hij maakte zelf wel uit wat goed of fout was. Terugkijkend stel ik mezelf de vraag of we Jon wel voldoende hebben begeleid. Hadden we eerder of duidelijker moeten ingrijpen? Maar Jon was in 2012 al een tijd uit de undercoverbranche verdwenen, vanwege andere stappen in zijn loopbaan. Dus we hadden er geen zicht meer op. Dit alles zegt ons wel dat we niet alert en scherp genoeg kunnen zijn.
Het verhaal van Jon Pee beschrijft hoe erg het mis kan gaan met een undercoveragent. En zo zijn er helaas meer voorbeelden te noemen die aantonen dat er aan undercoverwerk een schaduwkant kleeft. Enkele jaren geleden was er zware kritiek op de afdeling Werken onder Dekmantel, zoals undercoverwerk inmiddels heet, omdat de begeleiding van de undercovers ernstig tekort zou schieten. Er hadden zich ernstige incidenten voorgedaan met een recente zelfdoding van een undercoveragent als dieptepunt.
In 2022 kondigt de chef van de Landelijke Eenheid dan ook een nieuwe werkwijze aan, die ervoor moet zorgen dat de undercoveragenten kunnen rekenen op een professionele werkomgeving en de best mogelijke zorg en begeleiding. Maar dat was niet voldoende. Onder druk van een zeer kritisch rapport besluit de leiding van de Landelijke Eenheid in 2023 alle geheime teams te ontmantelen. Al het undercoverwerk in Nederland komt stil te liggen. Binnen de Landelijke Eenheid blijkt een ernstig gebrek aan goede leiding en begeleiding van undercoveragenten. Leidinggevenden van undercoverteams zouden geen benul hebben van wat het werken onder dekmantel precies inhoudt, en de undercovers voelen zich vaak aan hun lot overgelaten.
Het doet pijn als ik het nieuws in de krant lees tijdens het schrijven van dit boek, maar ik herken het ook wel. Ik denk dat leidinggeven aan specialisten in dit bijzondere werk wordt onderschat. De coaching en begeleiding vragen om intensief contact met de undercovers. De undercoveragent mag nooit aan het oog en de aandacht van de begeleiders ontsnappen. Undercovers moeten zelf stevig in hun schoenen staan, maar begeleiders en chefs net zo goed. Ik denk dat dat in ‘onze’ tijd best op orde was. Er gingen wel dingen mis, maar niet zo onherstelbaar en niet structureel. We zaten strak in de wedstrijd en waren alert, betrokken en gedreven om van deze nieuwe opsporingsmethodiek een succes te maken.
Ik lees in de krant dat er een nieuwe lichting undercoveragenten zal worden geselecteerd en opgeleid. Men stapt nu kennelijk over op een opleidingsmodel naar Belgisch voorbeeld. Bijzonder, denk ik nu, want in ‘mijn tijd’ hebben we de Belgische politieofficieren van Rijkswacht en Police Judiciaire juist bekendgemaakt met en getraind volgens ons model. Dat was het begin van undercoverwerk in België.
II. WE RUNNEN EEN DRUGSLIJN – MIJN TIJD BIJ HET IRT (1993-1996)
Als ik alle informatie heb verzameld, teken ik op deze avond op een whiteboard de handel met verdovende middelen voor Monte en Guust uit; zo vanuit Colombia en mogelijk ook Ecuador, over het water naar een haven in Nederland, daar volgt de inklaring door de douane, het stashen (opslaan) in een loods en het doorleveren aan criminele afnemers in Nederland en daarbuiten. Allemaal onder toezicht en regie van politie en justitie, hun toezicht. Ze reageerden bevestigend, maar vertelden mij ook dat ik me absoluut geen zorgen hoefde te maken. Ze hadden alles onder controle, het ging niet om harddrugs en de drugs werden nooit in het buitenland afgeleverd. Op de vraag waar de partijen drugs dan wél naartoe gingen, kwam geen antwoord.
Nu staat Guust een paar dagen later in mijn kamer. Ik heb hem speciaal laten komen na werktijd, omdat het pand dan leeg is. “Guust, wat is hier gaande?” vraag ik hem. Guust kijkt schichtig om zich heen alsof de criminele vijand elk moment door de wand de kamer kan binnenstappen. Ik krijg het gevoel alsof hij aan een spel deelneemt waarvan hij de regels niet kent en ook de bedoeling niet. Misschien is dat ook wel zo. Omdat hij niet meer de Guust is die ik ken, benader ik hem ook anders. Recht op het doel af en zonder enige omzichtigheid. Voor eventuele gevoeligheden heb ik nu geen tijd en mijn sympathie voor hem mag mij niet afleiden. Guust fluistert iets onverstaanbaars in mijn richting en het voelt als een poging om mij niets te zeggen. “De muren hebben oren,” zegt hij zachtjes en zijn ogen spieden rond. We zijn in een afgeschermde ruimte en helemaal alleen. “Dit is de eredivisie, Jappie, eredivisie.” Guust noemde me in eerdere jaren ook Jappie, dat zijn mijn initialen: Johannes Adrianus Petrus. Ik ervaar dat als een poging van zijn kant tot intimiteit, een toenadering en een soort van verbroedering.
Ik trap er echter niet in, zet een stap in zijn richting en priem mijn waarschuwende vinger in zijn richting. “Guust, ik weet dat alle informatie over Delta bij jou in de computer zit en jij gaat mij die nu geven. Anders is dit de laatste avond voor jou bij de politie. Ik zal er hoogstpersoonlijk voor zorgen dat jij wordt buitengezet.” Het is een klein beetje bluf, maar Guust weet dat ik het meen. Hij verstijft en ik zie hem zoeken naar een reactie. Zonder iets te zeggen staat hij op en loopt naar de computers van de geheime inlichtingendienst. Guust drukt op een paar knoppen en vervolgens blijft de computer A4’tjes uitspuwen met informatie over drugstransporten, afspraken, plannen en complotten. A4’tjes met dubbelnul informatie: informatie die je wel hebt, maar niet kunt of mag gebruiken, omdat die rechtstreeks tot de onthulling van de bron kan leiden. Dat is altijd het toverstokje van de afscherming geweest: de informant komt in levensgevaar. Het criminele milieu waarover de informant klikt, zal dat niet pikken en zal zo’n ‘verrader’ afstraffen. Soms is dat aftuigen, maar afschieten is geen uitzondering. En jij hebt dat op jouw geweten als je de informatie gebruikt.
De papieren vellen vallen ongeordend over elkaar heen op de grond. Guust raapt de papierboel zwijgend bij elkaar, ponst er vervolgens twee gaatjes in en verdeelt de boel in twee doorzichtige mappen. “Hier heb je alles,” zegt hij. Hij drukt mij de mappen in handen en vertrekt. Met een knal hoor ik de deur van het IRT-complex in het slot vallen. Mijn hart bonkt sneller in mijn borst. Ik heb nu alle geheime informatie van de Delta-operatie in mijn handen. Ik kan het bijna niet geloven. Hierin moet de smoking gun te vinden zijn: het bewijs van mijn gelijk dat er talrijke drugstransporten ongecontroleerd op de Europese markt zijn gebracht. Ik realiseer me ook dat ik hier niet veel langer moet blijven staan. Ik merk dat ik het erg warm heb gekregen. Het zweet staat op mijn voorhoofd en rug. Mijn ogen gaan onrustig rond en hoewel ik weet dat ik de enige in het pand ben, voel ik me toch bespied. De neiging om te vluchten, wordt duidelijk merkbaar. Ik voel die in mijn hoofd, mijn borst, mijn buik; eigenlijk in al mijn vezels. Het is tijd om te gaan.
Guust zal ongetwijfeld in de auto direct zijn team informeren, de officier Monte van Capelle en ook Klaas Langendoen, samen met zijn rechterhand Joost van Vondel de hofleveranciers van geheime informatie die verantwoordelijk zijn voor het netwerk met criminele infiltranten. Guust zal zeggen dat ik hem gedwongen heb de informatie te geven en die paniekerige oproep zal leiden tot een snelle interventie. In een flits bedenk ik dat ik snel een kopie moet maken, een soort levensverzekering, rugdekking. Opgejaagd druk ik op de knoppen van het kopieerapparaat, stop de papieren in mijn tas en verlaat het gebouw. Ik kijk nog even rond of ik gezien word en loop dan snel naar mijn auto. Buiten Amsterdam rijd ik als een dolle richting huis; opgefokt en veel te hard. In de minuten dat ik in de auto zit, bedenk ik dat ik de kopie in een plastic zak en in een plastic kratje onder de grond zal verstoppen. En zo doe ik het. Thuis leg ik niks uit. Ik ben − zoals veel vaker − laat thuisgekomen. Ik loop naar de schuur en zeg mijn vrouw dat ik nog iets moet doen. Ze stelt geen vragen, ze weet dat het toch geen zin heeft.
Ik kijk rond of ik niet toevallig door iemand word gezien, schep een kuil onder de schommel, stop snel het plastic kratje erin en gooi de kuil weer dicht. Nat van het zweet loop ik weer naar binnen. Pas onder de douche vind ik enige rust en krijg ik mijn op hol geslagen gedachten weer op een rij. Straks, als iedereen slaapt, zal ik alle papieren doornemen en ordenen, de gedachte dat er een kopie onder de grond verborgen ligt, geeft me rust.
Het ordenen en stapelen geeft me ook rust, maar ik ben tegelijk in shock als ik de pagina’s goed doorlees. Er zijn tonnen drugs doorgevoerd van Zuid-Amerika naar Europa zonder ook maar een idee of er ooit een verdachte opgepakt zou kunnen worden. Langzaam kom ik alles te weten: de bestelling van verdovende middelen in Zuid-Amerika, Colombia en Ecuador, de verpakking met een deklading van ingevroren vruchtensap, de verscheping naar Nederland, soms naar Antwerpen, de inklaring met behulp van de douane, het stashen in loodsen en vervolgens het doorzetten in kleinere partijen naar de criminele afnemers. Alle handelingen worden uitgevoerd door infiltranten onder leiding en regie van politie en justitie.
Het gaat niet alleen om wiet. Dat er harddrugs naar het buitenland gaan, wordt me bij het lezen ook snel duidelijk. Het staat zwart-op-wit. In overleg met teamleider Lith is toestemming gegeven door officier Monte van Capelle om 100 kilo cocaïne door te laten gaan en om daarna 5000 kilo cocaïne in te voeren en de grote partij te pakken. En van de officier krijgt Ton Lith toestemming voor het transport van 4000 kilo Colombiaanse wiet en voor het transport van een partij xtc-pillen naar Engeland.
Ik heb beet, denk ik, en met die gedachte stap ik als in een roes of mix van gevoelens in mijn bed. Een beetje gelukkig en opgelucht, wat gespannen, wat bezorgd en ook onrustig, angstig. In mijn hoofd herhaal ik wat ik net heb ontdekt. Infiltranten en criminelen verdienen miljoenen aan de drugshandel en wij zullen nooit een enkele boef vangen, laat staan de Delta-groep. En als we ze wel vangen, zullen die onmiddellijk uitroepen dat de werkelijke criminelen de door het IRT ingezette infiltranten zijn en dat zij zijn uitgelokt, lekker gemaakt met makkelijke handel. De criminele infiltranten zullen op hun beurt zeggen dat ze handelden in opdracht van en met toestemming van politie en justitie. En ze hebben gelijk. Ze weten dat hun niets kan gebeuren. Dit is toch wel een giller: tonnen aan drugs verhandelen, miljoenen aan guldens verdienen en dat allemaal onder regie en in opdracht van de Nederlandse politie en justitie. Kan het nog gemakkelijker of luxer?
De volgende dag vertel ik commissaris Joop van Riessen over mijn bevindingen. Hij is lid van de korpsleiding in Amsterdam en ik rapporteer aan hem. Hij hoort me aan, stelt wat vragen en wenst me een goed weekend. Weekend, dat klinkt mij als muziek in de oren. Werken bij het IRT vraagt veel van me. Het voelt vaak alsof ik er alleen voor sta en werken in een achterdochtige omgeving waarin ik weinig medewerking krijg, kost veel energie. Ik kan dus wel wat rust gebruiken, maar de volgende ochtend belt Joop opnieuw; of ik alles op papier kan zetten, voor maandagochtend negen uur moet alles op het hoofdbureau liggen. “Wij runnen godverdomme een cokelijn,” zegt hij nog, dan hangt hij op.
Ik spreek af met Leonie, de kabinetschef van de korpsleiding, dat wij maandagochtend vroeg samen het rapport zullen schrijven. Ik dicteer, zij schrijft en stelt kritische vragen. Het rapport van nog geen vier A4’tjes rolt maandag vóór negen uur uit de printer op de ‘gouden gang’ van het hoofdbureau in Amsterdam. Ik zie de geprinte exemplaren in enveloppen verdwijnen.
Op weg zijn al mijn ontdekkingen. Op weg naar autoriteiten die erover geïnformeerd moeten worden en er mogelijk verantwoordelijk voor zijn.
Online onbeperkt lezen en Panorama thuisbezorgd?
Abonneer nu en profiteer!
Probeer direct- Ineke Oostveen, ANP, Nationaal archief