Sportcolumn: Voetbal zoals het bedoeld is
Iedere week schrijven onze Panorama-verslaggevers samen een column over wat hen opvalt in de sportwereld. Deze week: een heerlijk potje tweederangs voetbal.
Edwin Struis
Dit heeft een mens af en toe nodig: ongedwongen kijken naar een potje voetbal, waar ter wereld en op wat voor niveau dan ook. Omdat we met onze vriendengroep waren neergestreken in San Sebastian, parel aan de Spaanse noordkust, en omdat er in de hoogste divisies niet werd gevoetbald vanwege de bekerfinale, vervoegden we ons laat op de zaterdagmiddag in Irun. Op een verre-inworpafstand gelegen van Frans Baskenland, maar dit geheel terzijde.
De plaatselijke trots, Real Union Club, had onze hulp hard nodig. Was deze club een eeuw geleden nog een vooraanstaand lid van de Spaanse voetbalfamilie en zelfs een van de founding fathers van de Primera División, inmiddels was de vereniging afgedaald naar het derde niveau in Spanje. En zelfs op dat bescheiden podium dreigde het mis te gaan. Omdat geen enkele van de laatste negen duels in winst was omgezet, kwam de onderkant van de Primera Federación wel erg dreigend in zicht.
Ook hier, ondanks het lage niveau, geldt dan de ongeschreven voetbalwet dat de trainer het moet bezuren. Begin van de week werd de goede man op straat gezet, zijn voormalige assistenten namen het over, hopende op het wereldberoemde schokeffect. Tegen collega-laagvlieger UE Cornellà moest gewonnen worden.
En zo meldden we ons een uurtje voor de wedstrijd bij Stadium Gal, aan de rand van Irun, met uitzicht op de voortkabbelende grensrivier met Spanje. Het zonnetje scheen, jong en oud liep kriskras door elkaar, de tap stond bijna continu open, uit de boxen schalde meezingmuziek en de jeugdleden leurden met lootjes van een euro. Bij een van de loketten schaften we zes tickets aan van een tientje. Vooroorlogse prijzen, zoals ook het bier bespottelijk goedkoop was. We maakten ons op voor een heerlijk potje tweederangs voetbal.
Niet ver verwijderd van de harde, of beter gezegd: de jonge kern, vonden we een plekje pal achter een van de doelen. Een praatje aanknopen met de doelman van dienst behoorde gewoon tot de mogelijkheden. De bijna ononderbroken koorzangen waren aandoenlijk, toen de thuisploeg dikverdiend op 1-0 kwam, juichten en klapten we keihard mee. Om ons ‘Irun, Irun, we worden kampioen’, werd smakelijk gelachen. In de rust bleek een van onze lootjes goed voor een gratis massage, een prijs die we pontificaal overhandigden aan een van de fans.
Om de laatste trein te halen, namen we iets eerder afscheid van Stadium Gal en zijn vrolijke bezoekers. Met een glimlach om de lippen meerden we weer aan in San Sebastian. Voetbal zoals het ooit bedoeld is, het bestaat nog.
Micha Jacobs
Misschien komt het omdat je San Sebastian noemt, de stad die, qua oppervlakte, de grootste dichtheid aan sterrenrestaurants ter wereld heeft, maar ik moet opeens aan onze eigen sterrenchef denken, Jonnie Boer. Toen mijn vriendin mij daar ooit mee naartoe nam voor een diner plus overnachting, en ik mij ’s ochtends tijdens het ontbijt aan de ‘culinaire’ hazelnootpasta vergreep, vroeg ik aan Jonnie: “Hoe heb je die eigenlijk gemaakt?” “Niet,” antwoordde hij toen. “Het is gewoon Nutella met een paar gehakte hazelnoten eroverheen.” Want, zo beredeneerde hij volledig terecht, als het al goed is van zichzelf en als het eigenlijk niet te overtreffen valt, waarom zou je daar dan aan beginnen? Je schotelt je gasten toch het allerbeste voor, of je dat nu zelf hebt gemaakt of dat het uit een potje komt? Moraal van dit verhaal: je kunt nog zoveel sterren bij elkaar hebben gekookt, uiteindelijk vindt ook Jonnie Boer een boterham met Nutella gewoon het allerlekkerst.
Dat heb ik dus ook met voetbal. Ik heb mij vorige en deze week verlekkerd aan de kwartfinales in de Champions League, met Real Madrid-Manchester City (3-3) als sterrenmaal in het bijzonder, maar dat is maar één keer in de zoveel tijd lekker. Niet elke week, zeg maar, anders beginnen je smaakpapillen eraan te wennen. Eigenlijk is een frietje of broodje frikandel misschien nog wel lekkerder: een potje in de onderste regionen van het Spaanse voetbal dus, of wat ik bijna elk jaar met mijn vrienden bezoek: een potje in de Regionalliga van Duitsland. Slecht voetbal, maar met een sfeer in het stadion die met niks te vergelijken valt. Waar negentig minuten gezongen en gelachen wordt, maar vind je dat gek met normale bierprijzen? Met twintig bier voor een schappelijk prijsje in je mik wil je wel, anders dan de voetbaltoeristen die honderden euro’s voor een Premier League-wedstrijd aftikken om er vervolgens als een schouwburgbezoeker bij te zitten. Die bovendien zo blut zijn door dat kaartje dat een biertje van een tientje er niet meer inzit. Maar goed, hoe vaak moeten we dat nog zeggen? Voetbal op het allerhoogste niveau is niet meer voor de normale man, maar voor analytici, bobo’s en gefortuneerd klapvee dat meer waarde hecht aan een selfie in het stadion dan aan de wedstrijd zelf. Een ‘beleving’ die je deelt op sociale media in plaats van met échte mensen in échte stadions met échte emotie. Eens in de zoveel tijd kan een sterrenmaal best lekker zijn, maar geef mij maar een vette bek van een wedstrijd.