December 2019, eind van de middag. Een vader is met zijn 4-jarige zoontje achterop de fiets op weg naar de kerstviering op school wanneer hij wordt afgesneden door een bedrijfsbusje dat hem inhaalt en in één beweging, half over de stoep, een parkeervak in rijdt. De fietser schrikt zich wezenloos en weet ternauwernood overeind te blijven. Wanneer hij het geparkeerde busje een paar tellen later passeert, slaat hij met zijn rechterhand geïrriteerd op het raam van de bestuurder, waarbij hij alsnog zijn evenwicht verliest en met zijn schouder tegen de buitenspiegel knalt. Dan stapt de bestuurder uit.
“Ik snap nog altijd niet wat mij bezielde,” zegt Evert* (56), een goed gesoigneerde, slanke vijftiger met een coltruitje en een leesbril in het golvende grijze haar. “En u mag gerust weten: ik heb het er een jaar lang heel moeilijk mee gehad.” “Ú heeft het er moeilijk mee gehad?” vraagt de rechter, met de nadruk op u.
“Heel moeilijk,” zegt Evert, die de verbaasde ondertoon in de vraag volledig lijkt te ontgaan. “Het is me allemaal niet in de koude kleren gaan zitten.”
“En hoe gaat het met u?” wendt de rechter zich tot de man die schuin achter Evert zit, en die voor de ogen van zijn eigen kroost een dubbele kaakbreuk werd geslagen.
“Inmiddels wel weer oké,” zegt de man, een kale veertiger in een ruitjesbroek.
“Het was een ongelukkige samenloop van omstandigheden,” zegt Evert, die zelf grootvader is van zes kleinkinderen.
Maar die conclusie is wat de rechter betreft wat al te voorbarig. Op het beeldscherm verschijnen de beelden die een bewakingscamera die middag van het incident maakte. Die bieden wat de schuldvraag betreft weinig ruimte voor discussie. Het afsnijden, het inparkeren over de stoep, Everts geweldsuitbarsting onmiddellijk nadat hij is uitgestapt, het staat er allemaal haarscherp op. Briesend loopt hij om het slachtoffer heen die zich met de fiets tussen zijn benen en het kind achterop, nauwelijks tegen de vuistslagen kan verweren.
“Als u het niet erg vindt, heb ik wel genoeg gezien,” zegt Evert geëmotioneerd. “Ik weet hoe het verdergaat. Mag dit alstublieft af?”
Nog geen uur na het incident treffen politieagenten hem met een biertje in zijn hand in het café waarvoor het incident plaatsvond. Omdat er dan nog geen aangifte is gedaan, wordt hij pas vijf dagen later, op kerstavond, thuis aangehouden. De kerstdagen brengt hij door in een politiecel.
“Ik denk dat we allebei een verschrikkelijke kerst hebben gehad,” verzucht Evert. Een verklaring voor zijn daden heeft hij niet. Hij was moe, hij was gestresst, hij maakte zich zorgen om zijn dementerende vader...
“Dat kind heb ik niet eens gezien,” zegt hij.
Een paar maanden na zijn vrijlating nam hij zelf het initiatief om een zogenaamd dader-slachtoffergesprek tot stand te brengen. Dat gesprek deed beide mannen goed, zo verklaren zij vandaag alle twee. Ook daarna hadden de dorpsgenoten nog meermaals contact.
Van de eis van de officier, zes maanden cel waarvan drie voorwaardelijk, lijkt het slachtoffer dan ook minstens zo hard te schrikken als de man die hem een dubbele kaakbreuk sloeg. Ook de rechter ontgaat zijn reactie niet.
“Mijn medische kosten zou ik graag vergoed zien,” zegt het slachtoffer wanneer de rechter hem het woord geeft, “maar is een gevangenisstraf niet wat overdreven? We hebben het toch uitgepraat?”
Daar is de rechter niet ongevoelig voor. Anders dan de officier eist, legt ze Evert een werkstraf op van 120 uur en een celstraf van dertig dagen waarvan 27 voorwaardelijk.
De drie onvoorwaardelijke zat hij al uit in de politiecel. Daarnaast zal hij het slachtoffer een schadevergoeding moeten betalen van bijna 3500 euro.
Evert knikt instemmend en kijkt dan over zijn schouder naar het slachtoffer. Ook die knikt.
“Streep eronder en klaar,” zegt hij.
‘Is een gevangenisstraf niet wat overdreven? We hebben het toch uitgepraat?’
*Alle namen in deze rubriek zijn om privacyredenen gefingeerd.
- Petra Urban