Iedere dag het nieuws dat echte mannen interesseert
Premium

Politieagent met PTSS Diederik de Geus (41): 'Ik dacht: nu word ik gek!'

Diederik de Geus hield van zijn vak totdat het de voormalige politieagent allemaal te veel werd. Nu zit hij thuis met PTSS. Zijn belevenissen heeft hij opgeschreven in het boek: Niets is wat het lijkt. 

Politieman Diederik

Van politieman naar schrijver
Zeventien jaar lang werkte Diederik de Geus (41) bij de politie Noord-Holland Noord. Omdat de mankracht ontbreekt om na een heftige dienst tot rust te komen, ontwikkelt Diederik PTSS. Inmiddels is hij volledig afgekeurd en kan hij zijn geliefde werk nu al vijf jaar niet meer uitoefenen. Hij is nog altijd herstellende en woont in Hoorn, als co-ouder van zijn twee zoons Manuel en Nathan. Jarenlang schreef hij blogs over het politiewerk, nu heeft hij er een boek over geschreven.

In je boek Niets is wat het lijkt geef je heel duidelijk aan dat het je droom was om politieagent te worden. Waarom?
“Ik wil iets voor mensen betekenen. Ooit zag ik de film The Kingdom of Heaven, over de kruisvaarderstijd. In die film heeft de hoofdrolspeler Orlando Bloom in een balk een Romeinse tekst gebeiteld: ‘What man is a man who does not make the world better’. Dat sprak me zo aan dat ik het op mijn arm heb laten tatoeëren. Ik wil elke dag de wereld een beetje beter maken. En dan is het ambt van politieman ideaal, want iedereen belt de politie als er wat aan de hand is, de politie is er om zaken op te lossen. Om levens te redden.”

‘Ik liep naar die greppel en daar lag iemand met alleen een slip aan. Het zag eruit alsof zijn benen er met een samoeraizwaard waren afgehakt; hij had tientallen gaten in z’n borst’

Soms is het te laat, zoals die keer dat je een lijk in een greppel vond, zonder benen. Een afschuwelijk verhaal.
“Ja, het werk bij de politie kan soms bizar heftig zijn. Op Koninginnedag 2010 ging ik samen met mijn voormalige echtgenote en mijn ouders wandelen in het Robbenoordbos, even onder Den Oever. Ik was al snel moe en daarom zijn we van het pad afgegaan en namen een sluiproute dwars door het bos. Toen kwamen we bij een greppel met water en mijn vader zegt ineens: Joh, wat hier ligt ziet er niet fraai uit. Mijn moeder keek naar beneden en gilde het uit. Er ligt een man in het water! Bij mij ging meteen de politieknop aan. Ik loop naar die greppel toe en daar lag iemand, en zijn benen waren eraf gezaagd. Hij had alleen een slip aan en het zag eruit alsof zijn benen er met een samoeraizwaard waren afgehakt, het was kaarsrecht gedaan. En hij had tientallen gaten in z’n borst.”

Wat een horror.
“Dat kun je wel zeggen. Het was een surrealistisch beeld. Ik keek naar de overkant en zag bandensporen in het gras, het gras was nog plat. Verdorie, dacht ik, hij is hier net gedumpt. Dus ik heb meteen mijn collega’s gebeld en mijn familie opgevangen, want iedereen was natuurlijk in rep en roer. Toen kwam een collega, die zag het lijk liggen en werd groen en geel en liep meteen weg om de weg af te zetten. Ik heb hem die ochtend niet meer gezien… Later bleek het slachtoffer een zwerver uit Beverwijk te zijn die volgens de dader bij hem had ingebroken. Echt een bizar verhaal. Ik begreep dat ie, toen met het hoofd bezig was, dacht: dit trek ik niet meer. Toen heeft ie zijn vrouw wakker gemaakt en die is hem gaan helpen om het lijk weg te werken.”

‘Die man was staand doodgegaan op de wc. Ik schrok me de tering. Zijn knie leunde op de pot, zijn piemel nog in zijn hand. Dat soort dingen blijft je bij, en dat is heftig’

Is dit het ergste wat je als politieman hebt meegemaakt?
“Er zijn heel veel cases waar ik herbelevingen en nachtmerries van heb gekregen, en dat zijn vooral de bizarre lijkvindingen. Zoals die vrouw die dood in de sneeuw lag onder een bankje. Om de spanning te breken, zeg ik tegen mijn collega: Nou, die is dood genoeg. Horen we die vrouw ineens kreunen. Nou dan schrik je je dus echt de tandjes. En dat is altijd in mijn hoofd blijven zitten. Als ik weer een lijkvinding had, was ik als de dood dat hij of zij zou gaan kreunen. Zo was er ook een keer een melding van een man die helemaal in paniek voor zijn huis stond. Hij kon amper vertellen wat er aan de hand was. Dus ik zeg: Wacht u hier maar op mijn collega, ik ga wel even binnen kijken. Moest ik eerst een paardenstal in, het stonk er gigantisch, en daar woonde een aantal Poolse werknemers in een soort hok met een molenaarstrappetje. Het was er krap, krakkemikkig, smerig. Ik klim omhoog. Een van die mannen gebaarde dat ik in de wc moet zijn. Ik kom bij de wc aan en bereid me er al op voor dat daar misschien een lijk ligt. Ik open de deur en ik kijk tegen een rug aan. Ik tik op z’n rug, maar geen reactie. Ik voel in zijn nek, geen hartslag. Die man was gewoon staand doodgegaan. Ik schrok me de tering. Zijn knie leunde op de pot, zijn schouder tegen de muur en zijn piemel nog in zijn hand. Dat soort dingen blijft je bij, en dat is heftig, en daar heb ik hele clusters van. Lijkvinding, dodelijke verkeersongevallen en geweld zijn de drie clusters waar ik het meeste last van heb gehad, zo is achteraf gebleken.”

Wat heeft jou ertoe bewogen om hier een boek over te schrijven?
“Dat is op mijn pad gekomen. Voordat ik bij de politie kwam, heb ik het Grafisch Lyceum gedaan en toen ik bij de politie kwam, werd ik al heel snel gevraagd voor het social mediateam. Ik ben wat gaan experimenteren, deelde af en toe fotootjes en filmpjes. Maar ik wilde meer, ik wilde blogs gaan schrijven over het politiewerk. Als iedereen al naar huis was, ging ik aan het einde van mijn dienst blogs schrijven. Ik vond het wel heel spannend om me kwetsbaar op te stellen; hoe gingen mijn collega’s hierop reageren? Hoe gaat de wereld erop reageren? Maar het werd positief ontvangen en sommige verhalen kwamen in de krant terecht of in een tijdschrift als LINDA. en toen zag ik de impact van blogs schrijven. Ik ben het vaker gaan doen, ook over heftige onderwerpen, en kreeg honderden reacties. Sommige mensen schreven onder mijn blog: Je moet een boek schrijven. Het heeft wel nog een paar jaar geduurd voordat ik dacht: waarom ook niet?”

Overigens best een opmerkelijke move: grafisch vormgever wordt politieman.
“Ja, ik wilde meer betekenen voor de medemens. Ik vond het op het Grafisch Lyceum supertof. Maar toen ik stage ging lopen bij een reclamebureau dacht ik: ik zit de hele dag achter de computer, het is leuk werk, het verdient goed, maar wat draag ik bij? Ik miste dat gevoel van betekenis geven aan het leven. In het examenjaar heb ik besloten: ik wil naar de politie. Ik ging tijdens mijn studie solliciteren en voor ik er erg in had, was ik al aangenomen.”

Je had ook voor een goed doel kunnen gaan werken. Of in het ziekenhuis. Politie betekent: heavy shit.
(Lacht) “Heavy shit was het zeker. Maar ik spring graag in de bres voor mensen, als klein kind al. Achteraf gezien is het zo logisch dat ik uiteindelijk voor de politie heb gekozen. Als kinderen in mijn buurt gepest werden, ook al was ik veel jonger en kon ik helemaal niet tegen de raddraaiers op, kwam ik altijd op voor de zwakkeren, de kwetsbare kinderen. Ook al leverde het mij klappen op, dat maakte me niet uit. En ik keek als kind ook altijd naar series als New York Police Department en Bureau Kruislaan. De interesse in het politiewerk was er al heel vroeg. Alleen was het heel lang een soort ver-van-mijn-bedshow, zo van: politieagent, dat word je niet zomaar. En omdat iedereen vond dat ik goed kon tekenen, ging ik de grafische kant op. Totdat ik me echt in de politie ging verdiepen. Vrienden verklaarden me voor gek, ook al omdat ik nogal in de hiphop- en skatewereld zat. Nou niet meteen grote vrienden van de politie.”

Je maakte hiphop?
“Ja, als producer. Samen met een vriend die er echt van kon leven. Maar mijn roeping was de politie. Ik ben het in mijn vrije tijd wel blijven doen, en serieus. Ik heb vrienden die betrokken zijn bij de band Opgezwolle, heb samengewerkt met Diggy Dex en Sticks. Diggy Dex heeft mijn manuscript gelezen en een quote aangeleverd. Supertof.”

Bij de politie werken is tegenwoordig levensgevaarlijk. Het respect lijkt steeds verder af te nemen en het geweld neemt toe.
“Er is veel veranderd de afgelopen decennia. Zeker qua geweld, zo heb ik aan den lijve ondervonden. Daarom ben ik Krav Maga gaan doen, een verdedigingskunst die z’n oorsprong heeft in Israël, om beter te leren vechten, beter te leren incasseren en dat heeft me heel erg geholpen.”

‘Als agent ben ik tot bloedens toe gebeten, geschopt, geslagen. Bij een aanhouding heb ik een keer mijn ribben gebroken. Het is af en toe kantje boord geweest’

Je bent weleens door een kickbokser in elkaar geslagen?
“Ik ben tot bloedens toe gebeten, geschopt, geslagen. Bij een aanhouding heb ik een keer mijn ribben gebroken, klak hoorde ik na een schop, ik kon zes weken niets met mijn kinderen doen. En soms worden er bij rellen klinkers uit de straat getrokken, en dan trek je gewoon je vuurwapen, want ja als je een klinker op je harses krijgt, ben je dood. Dat waren hele hectische, spannende momenten. Gelukkig heb ik mezelf altijd wel weten te redden, maar het is af en toe wel kantje boord geweest.”

Nooit gedacht: ik kap ermee?
“Nee, ik wilde altijd doorgaan.”

Vijf jaar geleden viel je uit. Wanneer merkte je dat je een posttraumatische stressstoornis had opgelopen?
“Pas achteraf, toen het te laat was. Ik heb wat signalen daarvoor gemist, of genegeerd. Op een gegeven moment had ik zoveel reanimaties, soms wel twee of vier per week. Ik heb zelf een hartritmestoornis, dat is op zich geen probleem, maar op een dag, na de zoveelste reanimatie die ik uitvoerde, begon ik mijn eigen hart te horen. Toen begon het malen in mijn hoofd: gaat het nog wel goed met mijn hart? Ik praatte er natuurlijk met niemand over, want ik was de politieman, en die versie van mijzelf had ik op een voetstuk staan. Maar het werd steeds erger. Ik dacht op een zondagmorgen: shit, ik krijg een hartverzakking. Het ging vreselijk tekeer. Ik zei tegen mijn toenmalige vrouw: Bel 112, want ik krijg een hartaanval.”

Je had toen dus wel door dat het goed mis met je was.
“Nee, eigenlijk niet. Ik ben met de ambulance opgehaald, maar er bleek niets aan de hand te zijn. Ik kende de mensen in de ambulance, heb nog een selfie met ze gemaakt en in de politie-app verstuurd met de tekst: ‘Morgen ben ik gewoon weer op het werk.’”

En dóór…
“Ja, we gingen weer lekker verder. Een paar dagen later had ik een heel spannend moment, in de achtertuin van een gezin van wie de zoon zijn ouders wilde neersteken. Zij waren niet thuis gelukkig en hij had het huis al in de fik gezet. Ineens kwam hij op mij af gerend, dus ik gaf een waarschuwingsschot vlak langs hem. Meteen na het schieten kreeg ik een piep in mijn oor. En die werd steeds erger. Ik kon niet meer tot rust komen, want zodra ik ging liggen: píép. Op een gegeven moment werd ik helemaal gek, maar ik sprak er met niemand over. En toen, binnen twee weken tijd, ja toen was het klaar. Er brak iets in mijn hoofd, ik kon geen licht meer verdragen, geen geluid, ik was mezelf helemaal kwijt en in mijn buik laaide een wervelwind van emoties. Ik dacht, nu word ik gek, nu ben ik aan de beurt.”

Maar had je een idee wat de oorzaak was?
“Ik dacht: het is puur fysiek, tinnitus. Achteraf bleek het veroorzaakt te zijn door chronische spanning. Maar ik dacht ook: als dit blijft, de rest van mijn leven, dan weet ik niet hoelang ik dit ga volhouden, want ik werd helemaal gek. Ik heb toen ook een brief geschreven aan mijn twee zoontjes, die toen 3 en 6 waren. Dan hadden ze nog iets tastbaars van papa, want, zo dacht ik, als ik mijn verstand verlies, is het te laat.”

En dan raakte je ook je vrouw nog kwijt.
“Ja, zij vond het de perfecte tijd om uit elkaar te gaan toen ik uitviel. Daar heb ik veel moeite mee gehad, achteraf snap ik het beter. Tijdens onze relatietherapie zei ze: Ik vond vakanties verschrikkelijk met jou, jij kon geen moment stilzitten. Ik vind het jammer dat ze daar niet eerder mee was gekomen, maar ik snap haar nu wel. Ik stond zo aan altijd, ik kon niet meer uit, want zodra ik uit ging, kwamen al die emoties van onmacht, verdriet en misschien ook wel woede om gebeurtenissen bovendrijven. Ik ging maar gewoon door, alsof er niets aan de hand was.”

Hoe gaat het nu met je?
“Het gaat oké. Ik ben lang niet waar ik hoopte dat ik zou zijn, maar als ik kijk waar ik vandaan kom, dan ben ik dankbaar met hoe het nu gaat. Omdat ik heel lang met PTSS ben blijven rondlopen, heb ik ook een depressie ontwikkeld. Ik zit nog aan de antidepressiva, dat is soms zwaar.”

Toch kom je heel vrolijk over. En het is je gelukt om een boek te schrijven.
“Ja, ik tel ook mijn zegeningen. Voor ik wist dat ik PTSS had, was ik al bezig met dit boek. Ik heb heel veel herbelevingen gehad 's nachts. Ik werd wakker met nachtmerries. En elke keer dat ik wakker schrok, dacht ik: oh die nachtmerrie gaat over dit verhaal, of over dat verhaal. Op een gegeven moment had ik wel honderd verhalen waar ik over droomde. Toen ben ik gaan selecteren: wat is interessant en wat is té privé of te persoonlijk voor de collega die erin voorkomt? Toen hield ik er zeventig over en die ben ik gaan opschrijven.”

En toen hoorde je dat je PTSS had.
“Ja, in Centrum’45 in Oegstgeest, dat getraumatiseerde militairen en politiemensen helpt, heb ik veel EMDR-sessies gehad. Deze mensen hebben met die therapie echt mijn leven gered. Zij zeiden: je hebt zeventien jaar lang blootgestaan aan traumatische meldingen, het was dus een opeenstapeling, en als ik de gebeurtenissen voor een sessie kon uitschrijven, dan zat ik er volgens hen meer in en kon de EMDR ook beter werken. Toen dacht ik: dat is win-win. Het schrijven helpt me en mijn ambitie om een boek te schrijven, kwam ook nog eens uit. Mijn beste vriend besprak mij op een dag met een uitgever en niet veel later werd ik gebeld en zo is het balletje gaan rollen.”

Dat is niet zomaar iets, een boek schrijven. Ging het je makkelijk af?
“De uitgeverij hoefde er weinig aan te veranderen, zeiden ze. Blijkbaar is het toch een talent dat ik meegekregen heb.”

Hoe zie jij je toekomst?
“Dat is een goede vraag. Ik heb lang bij de dag geleefd. Werd 's ochtends wakker en moest dan de dag zien door te komen. Nu, sinds een maand of negen, kan ik met de week leven. Een week kan ik overzien en na een week krijg ik een blur.”

Je denkt totaal niet na over een ander beroep?
“Tot nu toe red ik dat gewoon niet. Daar is geen ruimte voor. Mijn aandacht gaat uit naar mijn kinderen, zij zijn alles voor me. Zij hebben hier niet voor gekozen en ze hebben een vader nodig.”

Wat als die binken zeggen: we willen bij de politie?
“Ja top, doen.”

Meen je dat?
“Ja, oprecht, ik ben er ziek door geworden, maar ik vind het nog steeds de mooiste baan die er is. Elke keer als ik een sirene hoor, wil ik gewoon mee op die auto. Maar het is tegenwoordig zoveel. Ik weet dat ik in 2003 bij de politie kwam, kon ik nog mee met de sinterklaasoptocht, en dan kletste ik met burgers, dat waren rustmomenten. De laatste acht, negen jaar was het noodmelding, noodmelding, noodmelding. De ene dag zit je bij de familie van iemand die is doodgegaan, een dag later heb je weer iemand die onder de trein gesprongen is. Je hebt het ene nog niet verwerkt of er gebeurt weer iets heftigs. Op een gegeven moment ontwikkel je PTSS, want je komt nooit tot rust. Je kunt niks een plek geven. Ik hoorde laatst dat er alleen al in het district Noord-Holland Noord vier collega's per maand uitvallen met PTSS. Ik blijf erbij dat het de mooiste baan is die er bestaat, maar er zou weer meer ruimte moeten zijn om intense zaken te kunnen verwerken. Er zijn simpelweg te weinig agenten en te veel meldingen.”

Niets is wat het lijkt ligt nú bij jou in de buurt in de winkel.

Dan valt er ook weinig te lachen.
“Oh, ik heb genoeg grappige dingen meegemaakt hoor. Vlak nadat we een reanimatie hadden gedaan met heel veel hectiek kregen we een melding van een oudere man die op de alarmknop van de zorgverlening had gedrukt. Dus wij erheen, sirene en alles aan, piepende banden. We kwamen daar aan, ik ren naar de deur en schreeuw door de brievenbus: We komen eraan hoor! We hadden de sleutel kunnen pakken uit zo’n kastje naast de deur, ik roep die man, geen reactie. Shit, hij zal toch niet dood zijn? Ik doe nog een deur open en daar lag hij, op bed. Geen krimp. Ik leg mijn hand op zijn schouder, die man wordt wakker en ik vraag: Meneer, u heeft gedrukt, wat is er aan de hand? Ja, zei hij, mijn kat is nog buiten. Op dat moment horen we een kat miauwen. Oh, moet uw kat naar binnen? Nou, dan doen we de balkondeur toch even open? Ik deed hem weer dicht, zei de man gedag en eenmaal buiten barstten we in lachen uit.”

Niets is wat het lijkt.
“Exact.”

Premium
Je hebt zojuist een premium artikel gelezen.

Online onbeperkt lezen en Panorama thuisbezorgd?

Abonneer nu en profiteer!

Probeer direct
Misdaad
  • Paul Tolenaar