Ajax wordt dit seizoen géén kampioen, technisch manager Gerry Hamstra heeft al ‘in goed overleg’ zijn biezen gepakt en het geweeklaag in de Arena klinkt harder dan een elftal klaarkomende Britten in een peeskamertje op de Wallen. Kortom: het is crisis in Amsterdam.
Niet de eerste keer overigens. In 1990, toen Ajax nog in stadion De Meer speelde dat, zoals we toen schreven, ‘op een druilerige zondag de uitstraling had van een warenhuis in Boekarest’, waren de zorgen zowaar nog groter. De FIOD stond aan de deur met het vriendelijke doch dwingende verzoek om een voorlopige belastingaanslag van 9,4 miljoen gulden af te tikken, en naar Europees voetbal konden de Amsterdammers twee jaar lang fluiten na het beruchte staafincident; tijdens de UEFA Cupwedstrijd Ajax-Austria Wien werd de Oostenrijkse keeper geraakt door een deel van het hekwerk dat door de F-Side op het veld werd gegooid. ‘Ajax op oorlogspad’ kopten wij destijds groot op onze cover en daar was geen woord van gelogen.
Maar Amsterdammers zouden geen Amsterdammers zijn als zij niet met de borst vooruit bleven lopen. Sterker nog, ze kregen zelfs een ras-Rotterdammer als Leo Beenhakker, die toen trainer van Ajax was, zover om die typische Amsterdamse branie over zijn tong te laten rollen. Beenhakker: “Als ik de poort van Ajax binnenrijd, ruik ik het al. Dan denk ik: hè, ik ben er weer. Je voelt de energie naar binnenstromen. Wat het precies is, weet ik niet. Het is er gewoon. Gek eigenlijk.”
Van oer-Amsterdammer en assistenttrainer Bobby Haarms, die in 1934 werd geboren tegenover De Meer dat toen nog in aanbouw was, verwachtte je niet anders: “Ajax is op-en-top prestatiegericht. Dat begint al bij de pupillen. Winnen is hier gewoon, gelijkspelen betekent praten en verliezen is begrafenis: dát is Ajax. We hebben kapsones, zijn hautain. Een beetje eilie, zeggen we op z’n Mokums.” Op de eretribune zaten naast voorzitter Michael van Praag en de gebruikelijke Ajax-coryfeeën ook onder anderen Freek de Jonge en regisseur Bert Haanstra. Die laatste wist Ajax ook al zo goed te typeren: “Ajax is magisch en moet altijd de eerste zijn. Het is toch een godje, hè.”
Bobby Haarms in 1990: ‘Winnen is hier gewoon, gelijkspelen betekent praten en verliezen is begrafenis: dát is Ajax’
Alleen Johan Cruijff, geboren in het naastgelegen Betondorp, was in geen velden of wegen te bekennen. Zijn broer Henny wel: “Er zijn heel veel dingen gebeurd die kwetsend zijn voor onze familie. We laten ons niet belazeren. Moeder is onlangs ook onheus bejegend, toen zij werd weggestuurd van haar vaste tribuneplek.” En dat was volgens Henny niet alles. Zelden vertrok er een trainer, speler of bestuurslid in goede harmonie, zei hij: “Cruijff, Keizer, Harmsen, Vanenburg of Rijkaard, het afscheid wordt steeds omgeven door drama en emotie.” Spoelen we de tijd dertig jaar vooruit en het is nog steeds een waarheid als een koe, Marc Overmars indachtig. Zoals de woorden van Michael van Praag, twee jaar vóór de winst van de UEFA Cup en vijf jaar vóór Champions League-glorie, ook geen leugens waren: “Met een nieuw stadion staan we over een paar jaar weer aan de Europese top.” Uiteraard, want zij zijn Ajax en zij zijn... nou ja.