Misdaadcolumn: 'Bij de beesten af'
Elke week schrijft misdaadverslaggever Henk Strootman een column over wat hem opvalt in de crimewereld. Deze week: dierenmishandeling.
Acht jaar politiewerk en ruim dertig jaar misdaadverslaggeving hebben me in zekere zin gehard. Niet afgestompt, dat ben je pas als je je nergens meer kwaad om kan maken. Of als je geen empathie meer kan opbrengen voor slachtoffers of nabestaanden. Maar de kans dat ik bij het zien van een bloederige crimescene-foto flauwval of nachtmerries krijg is minimaal. Soms moet je emoties opzijzetten. Of zoals Peter R. de Vries het altijd zei: “Een chirurg zet ook niet huilend zijn scalpel in een patiënt.”
Ondanks deze gehardheid heb ik één zwakte (of kracht, het is maar hoe je het bekijkt) en dat is dierenleed. Als ik lees dat ergens in een wijk een dierenbeul actief is die het op katten heeft gemunt, komt de wreker in mij naar boven. Dan fantaseer ik hoe ik in een kattenkostuum bij de dader aanbel en hem alle hoeken van het huis laat zien. Toen ik ooit op Facebook onverhoeds een filmpje voorbij zag komen van een Pakistaan die midden op straat met een zwaard een kameel ging slachten, wist ik niet hoe snel ik me moest afwenden. Die eerste twee seconden waren al genoeg om me van mijn stuk te brengen. En in de tijd dat ik als politieman nog surveillances reed had ik een broertje dood aan meldingen van een aangereden hond of een te water geraakt schaap in doodsnood. Ik herinner me dat ik ooit zwijgend in de agentenwacht een shaggie zat te roken, toen een collega opmerkte dat ik wat stilletjes was. Hij vroeg of ik net iets heftigs had meegemaakt. “Ja,” zei ik, “er zat een katje vast in een regenpijp. We hebben hem niet kunnen redden.”
Met de zomervakantie in het vooruitzicht dreigen veel huisdieren weer het haasje te worden. De Dierenbescherming maakte vroeger een top 5 van vakantiehufters, ofwel de creatieve oplossingen die baasjes bedenken om van hun viervoeter af te komen. De hond die door de vertrekkende vakantiegangers aan de boom wordt gebonden stond er steevast in, maar ook het uit de rijdende auto gooien van het arme beest. Met een parasol en een bak voer wekenlang in de tuin opsluiten lijkt dan nog een milde oplossing, al wacht het beestje in kwestie in de meeste gevallen toch een jammerlijke (honger)dood.
Een vriend met wie ik bij de politie heb gewerkt is al jaren werkzaam bij de dierenbescherming en weet als geen ander hoe ‘we’ met onze huisdieren omgaan. Hij stuit in zijn praktijk op gevallen van ernstige verwaarlozing, maar evengoed op de doorgeslagen dierenliefde van kattenvrouwtjes die ernaar lijken te streven hun serviceflat open te stellen voor zoveel mogelijk zwerfkatten. En ook dat leidt uiteindelijk weer tot leed. Obesitas heeft namelijk ook onder huisdieren toegeslagen. “Veel mensen denken dat moddervet de norm is,” aldus mijn oud-collega, “en men weet dus niet meer hoe een gezonde kat of hond eruit hoort te ziet. Dan word ik gebeld over de ‘sterk vermagerde’ kat van de buren. Blijkt dat het dier kerngezond en normaal gebouwd is. Een huiskat hóórt er niet uit te zien als Garfield, maar dat weet niemand meer.”
Ronduit weerzinwekkend zijn z’n verhalen over de manier waarop de bio-industrie ons van het dagelijkse koteletje en biefstukkie voorziet. Het slacht- en verwerkingsproces verloopt kil, zakelijk, efficiënt en in hoog tempo. Dierenmishandeling is schering en inslag. Toch ziet mijn oud-collega een lichtpuntje. “Ik hoor om me heen dat er steeds minder vlees wordt gegeten. Er is sprake van een toenemend bewustzijn en ik sluit niet uit dat we ooit met schaamte en verwondering op het tijdperk van de bio-industrie zullen terugkijken. Zoals we ons nu ook al niets meer kunnen voorstellen bij de vanzelfsprekendheid waarmee vroeger overal een sigaret werd opgestoken.”