“Ik ben allergisch voor geweld, meneer de rechter. Echt waar. Ik mijd het.
Mijn hele leven lang al. Ik heb nog nooit met iemand gevochten.”
De stem van Wilbert (43) trilt van emotie. Met horten en stoten komt zijn verhaal eruit. De onaangekondigde aanwezigheid van de man achter hem, de man die in het dossier als ‘de aangever’ en als ‘het slachtoffer’ wordt opgevoerd, maakt het er voor Wilbert ook niet bepaald gemakkelijker op om rustig zijn verhaal te doen.
Zoals op elke schooldag brengt hij die ochtend zijn 6-jarige zoontje naar school. Wanneer hij zijn auto heeft geparkeerd en hand in hand met het mannetje richting schoolplein loopt, wordt hij aangesproken door een oudere man die hem vanuit het niets beticht van roekeloos en asociaal rijgedrag. Wilbert schrikt vooral van de agressieve toon waarop dat gebeurt. Hij is zich van geen kwaad bewust. Vlug trekt hij zijn zoontje mee naar de schoolingang.
“Wat een gekke meneer is dat, papa,” zegt het ventje nog.
Als Wilbert terugkomt, ziet hij hoe dezelfde man met de handen op de rug, als een soort verkeersagent, het verkeer staat te monsteren. Dan schiet hem de brief te binnen die de school eerder dat jaar naar alle ouders stuurde. Met enige regelmaat hielden zich vreemde mannen rond de school op, zo vermeldde de brief. In een enkel geval waren er zelfs ongevraagd foto’s van de schoolkinderen gemaakt. Mocht hen als ouders iets vreemds opvallen... Ongezien bereikt Wilbert zijn auto. Hij wil wegrijden, hij moet naar zijn werk, maar iets zit hem niet lekker. Vanuit zijn auto kan hij de man goed zien.
Hij besluit een foto van hem te maken.
Je weet nooit waar het goed voor is.
Maar dan ineens ziet Wilbert hem woest op zich afkomen. De man parkeert zijn fiets overdwars en pal voor Wilberts auto en probeert zijn portier open te trekken. Als dat niet lukt, begint hij wild op het raam te slaan.
“Uitstappen!” roept hij.
“Uitstappen jij!”
Wilbert peinst er niet over. Hij rijdt een halve meter achteruit, verder laat de situatie het niet toe, en stuurt zijn Volvo dan tussen de man en zijn fiets door de straat op en de wijk uit. Hij rijdt linea recta door naar het politiebureau om aangifte te doen.
“En u bent daarbij niet over de voet van het slachtoffer gereden?” vraagt de rechter.
“Ik heb daar niets van gemerkt en het lijkt mij ook vrijwel onmogelijk,” trilt Wilbert, die nog altijd onverminderd emotioneel is.
De man achter hem hoort elk woord hoofdschuddend aan. Hij heeft ongetwijfeld een heel andere lezing van wat er die ochtend is gebeurd, maar omdat hij als vermeend slachtoffer geen actieve rol heeft in deze rechtszaak, heeft hij letterlijk geen recht van spreken. Met zichtbaar toenemend ongenoegen hoort hij even later de conclusie van de rechter aan die Wilbert groot gelijk geeft en hem zonder enige twijfel vrijspreekt.
“Het lijkt er sterk op dat deze man,” zegt de rechter zonder ‘deze man’ ook maar een moment aan te kijken, “op een soort zelfverklaarde missie was. Op oorlogspad, zo u wilt. Maar geen enkele burger heeft het recht om een ander op de openbare weg de doorgang te beletten. Als de voet van deze man al door u zou zijn overreden, waarvoor elk bewijs ontbreekt, dan mag hij dat uitsluitend zichzelf verwijten.”
*Alle namen in deze rubriek zijn om privacy-redenen gefingeerd.
- Petra Urban