Iedere dag het nieuws dat echte mannen interesseert

Bas van Hout over penoze, hoeren en zwarte Joop

Misdaadverslaggever Bas van Hout groeide op de Amsterdamse Wallen op. Maurits de Vries, alias Zwarte Joop, nam hem onder zijn vleugels. Nu er plannen zijn voor een dramaserie over de Casa Rosso-oprichter blikt Van Hout terug op zijn bewogen jeugd.

https://cdn.pijper.io/core/panorama-fallback1.png

Het leest als een film, de jeugd van Bas van Hout. Of eigenlijk als een stevige mix van meerdere rolprenten. Een door zijn moeder mishandeld en door zijn vader verlaten joch (Ciske de Rat) groeit op tussen de hoeren, junks en pooiers (Keetje Tippel) en komt dan in contact met een invloedrijk vaderfiguur die zowel gevreesd als gerespecteerd wordt en hechte banden heeft met de Italiaanse maffia (The Godfather). Maar zelfs de jeugd van Ciske de Rat lijkt a walk in the park vergeleken bij de rauwe realiteit van die van Bas van Hout. ‘Mijn moeder was alcoholist en zeer gewelddadig. Echt een slecht mens. Ik ben daarna nooit meer zo’n slecht mens tegengekomen. Zij was mijn eerste en tevens laatste angst. Ik ben daarna ook nooit meer bang geweest.’ 

De moeder van Bas van Hout woont met haar twee kinderen, Bas en zijn oudere zus Maryska, op de Oudezijds Achterburgwal 118, drie hoog. Het pand ligt tussen het Leger des Heils (nummer 116) en Café de Pul (nummer 120) in. ‘Bij de buren, het Leger des Heils, mocht ik van Majoor Bosshardt af en toe eten, drinken en televisie kijken’, zegt Bas van Hout die zijn moeder omschrijft als een manipulatieve, egoïstische en sadistische kinderhaatster waarvan je je afvraagt waarom ze ooit aan kinderen is begonnen. ‘Als ik in de gracht was gevallen en was verzopen, wat een paar keer bijna is gebeurd, dan was ze daar waarschijnlijk pas weken later achter gekomen. Mijn moeder bracht ons nooit naar school, maakte nooit ontbijt, heeft nooit iets moederlijks gedaan. Ze heeft nooit iets voor ons gekocht. Ze had geen enkel interesse in ons. We waren altijd smerig en kregen van haar bedorven eten voorgeschoteld. Kleding sprokkelden we op het Waterlooplein bij elkaar: tweedehands kleding die door marktkoopmannen was weggegooid.’

Bas van Hout als jochie op het Waterlooplein.

/ KLAAS BRUINSMA 

Op school is Bas de pispaal. ‘Luizenbas’ noemen ze hem. ‘Ik heb nooit één luis gehad’, grinnikt hij, ‘daar was ik te smerig voor. De meeste kinderen op mijn school waren welgesteld. Pooiers- of hoerenkinderen of nazaten van zakenmannen in de seksindustrie. Ik liep ‘s zomers en in de winter in een stretch gymbroekje en een shirt. Ik liep ook altijd op klompen omdat mijn moeder schoenen te duur vond. Ik trok toen op met Citon, een Chinese jongen die later de boekhouder werd van Klaas Bruinsma en nog later samenwerkte met Etienne U. Zijn zus heette Lan Chin en zij werd later de vrouw van Klaas. Niemand durfde tegen Citon op te staan, hij was blijven zitten en een jaar ouder dan wij. Hij was mijn held en de enige die het voor me opnam.’ 

Er is maar één plek waar de kleine Bas minder graag heengaat dan naar school: naar huis. De pesterijen van zijn klasgenoten zijn niets vergeleken met de wreedheden die hij thuis te verduren krijgt. ‘Mijn moeder was agressief. En als ze dronk werd dat erger. Ze sloeg ons dan met alles wat ze maar voor handen kreeg. Totdat we bont en blauw waren. Ze sloot mij regelmatig op in een kast en daar liet ze me drie tot vier dagen zitten, soms langer. Poepen moest ik op een krant en plassen in zo’n melkfles met zo’n brede hals. Ze waste ons ook soms met Vim en zo’n harde Lola-borstel. Totdat we helemaal schraal waren.’ 

Over zijn vader kan Bas van Hout kort zijn: ‘Een goede man zonder ballen. Hij woonde in Monnickendam, als brave burger. Maar hij had mijn moeder natuurlijk met een honkbalknuppel de gracht in moeten slaan en mijn zus en mij mee naar huis moeten nemen. Als ik zou weten dat mijn kinderen werden mishandeld en opgesloten in een kast zodat hun moeder lekker een week lang kon feesten, zou ik door roeien en ruiten gaan om dat mens te stoppen.’ De enigen die zich zorgen maken over het huiselijk geweld waaraan Bas wordt blootgesteld, zijn de prostituees waar Bas klusjes voor doet en die hij zijn ‘hoerenmoeders’ noemt.

Zij zijn het die soms de politie bellen als zijn verwondingen niet meer te negeren zijn. ‘Soms kwamen er agenten aan de deur en als ze dan zagen dat ik in die kast zat, zei mijn moeder heel beschaafd en met een geaffecteerde stem dat we net verstoppertje aan het spelen waren. Ze was supergoed in het misleiden. De agenten trapten er altijd in. Als die agenten dan gingen doorvragen, positioneerde mijn moeder zich zo dat alleen ik haar gezicht kon zien. Met haar gezichtsmimiek, haar ogen, mond en tanden, gaf ze me precies aan wat ik wel en niet mocht zeggen.’

/ HOERENMOEDERS

Omdat zijn ouderlijk huis een liefdeloos oord is waar honger, kou, onverschilligheid en agressie heersen, wordt Bas van Hout steeds meer veroordeeld tot de straat waar hij met succes zijn eigen boontjes dopt. ‘Er was een klooster in de Barndesteeg op de Wallen dat decennialang leegstond. Daar heb ik met vriendjes en vriendinnetjes via de achterkant ingebroken en daar maakten we ons clubhuis van. Jarenlang hebben we daar gezeten en konden we alles doen en laten zonder dat iemand ons ooit ontdekte.’ Zakgeld is een onbekend concept bij zijn moeder en dus verdient Bas al op zeer jonge leeftijd zijn eigen geld. ‘Ik verkocht kranten: die kocht ik voor 20 cent per stuk en die zette ik weg bij hoeren, pooiers, horecamensen en seksshopeigenaren. Ontwikkelde mensen kochten het Parool, de penoze meestal de Telegraaf. Ik werkte ook voor penozegasten. Dan moest ik bergen pillen sorteren in zakjes van tien en uitventen. Achteraf bleek het om amfetaminen te gaan. Ik deed goede zaken en elke dag ging ik met handenvol kleingeld naar de Nieuwmarkt naar de bank en zette ik mijn geld op een spaarrekening. Mijn moeder heeft aan het einde van de rit, toen ze mijn spaarboekje vond, alles gejat. Maar toen had ik het niet meer nodig, toen werkte ik voor Joop.’

Ook pornowinkels zijn voor de kleine Van Hout een vertrouwde omgeving. ‘Ik wist niet beter. Als ik een krant ging brengen, zag ik al die plaatjes op die verpakkingen maar ik had geen idee waar ik naar keek. Of dan kwamen er klanten binnen in zo’n tent die riepen: “Ik wil een vrouw! Rode nagels, naaldhakken en een geil slipje aan”, en ik dacht alleen: waar hebben die gasten het over? Ik herinner me een gesprek met een hoerenbaas. Die vertelde over een voormalige vriend die er met zijn vriendin vandoor was gegaan. En toen hij die vriend daarna tegenkwam had hij tegen hem gezegd: “Heb je weleens goed naar die ex van mij gekeken? Naar dat kutje van haar? Met die rafelranden aan haar schaamlippen?” En hoe die vriend bijna over zijn nek was gegaan van dat verhaal en daarna van haar af was gegaan, omdat hij niet meer naar haar kon kijken. En ik verwonderde me erover waar ze zich allemaal mee bezig hielden.’ 

Bas van Hout is ook – letterlijk – kind aan huis in de bordelen op de Oudezijds Achterburgwal, de Molensteeg, de Stoofsteeg, de Bloedstraat en de Monnikenstraat. ‘Mijn hoerenmoeders vertelden me alles over hun klanten en hoe ze ermee om gingen. Als kind kreeg ik achtergrondinformatie waar menig volwassen kerel rode oren van krijgt. Over vreemde behoeftes, afwijkingen en driften van mannen. De vele manieren waarop ze hen geld afhandig maakten. Ik leerde al vroeg dat hoerenlopers de grootste sukkels zijn.’ 

/ ZWARTE JOOP 

Op extreem jonge leeftijd ontwikkelt Bas van Hout – als een verdwaald wolvenkind in een vijandige omgeving – een neus voor mensen en omgevingen die hem bescherming kunnen bieden. ‘Dan hing ik weer even aan die hoerenbaas en dan hield ik me vast aan die penozegast.’ Hetzelfde gebeurt als hij voor het eerst oog in oog staat met Maurits de Vries. ‘Ik was negen jaar toen ik Joop voor het eerst ontmoette. Hij kwam café Cul de Sac binnen waar ik toen werkte en dat aan een binnenplein lag met een zandbak. Er kwam een oerman binnen. Grote kerel, grote baard, petje op. Ik was klein, dus hij leek gigantisch. Ik moest lachen want al die penoze jongens zaten te bibberen op hun barkruk. Terwijl ze allemaal een pistool hadden. Dat wist ik want ik zorgde voor die gasten. Haalde hun eten, deed andere boodschappen voor ze en telde hun pillen. Dat kon allemaal als negenjarige: de Amsterdamse Wallen was een autonoom gebied, een vacuumbel in de samenleving. Buiten het bereik van jeugdzorg. Maar Joop had dus bonje met twee penozegasten. Hij was in de opbouw van Casa Rosso en het ging over een paar panden. Die mannen hadden een afspraak geschonden. Doodsbang waren ze. Eentje schreeuwde tegen de andere: “Ga het geld halen, ga het geld halen! Regel het, snel!” Ze moesten bijna huilen. Joop ging voor hen staan en zei doodkalm: “Er valt niks meer te regelen. Dit is een erezaak, een principe. Het gaat niet meer over geld. Het gaat erover dat jullie je afspraken niet zijn nagekomen. Wij gaan nu stoeien in de zandbak met z’n drieën. Jullie tegen mij.” Geen van beiden durfde het aan en er ontstond een soort patstelling. Daarna liep Joop naar de bar, waar ik stond, en zei: “Hee jongen. Jij bent de enige echte kerel in dit café.” Ik groeide door die aandacht want ik voelde dat hij iemand was. Daarna beval hij de eigenaar Jack de Rijk om mij een geeltje uit de kas te geven. Toen Jack protesteerde dat het veel te veel was, noemde Joop hem een klootzak. Uiteindelijk kreeg ik vijf gulden. Er is niet geknokt, het liep met een sisser af.’ 

Liveshow in Casa Rosso (1976)

Een paar jaar later volgt de tweede ontmoeting tussen de kleine Van Hout en Zwarte Joop. Nog sensationeler dan de eerste. ‘Ik stond met vriendjes op de Stoofbrug en ik hoor een rauwe stem roepen: “Hey jongen, heb je zin om mee te gaan rijden?” Het was Joop die in een gloednieuwe Jeep zat. Blauw met zo’n witte zachte kap erop. Ik geloofde eerst niet dat hij mij aankeek, maar hij deed het echt. Er zaten nog twee mannen in de auto. Ik rende naar hem toe en stapte in. Tot mijn stomme verbazing zat ik met Olympisch kampioen Wim Ruska en topworstelaar Gerrie Vogelzang in de auto. Dat waren mijn grote vechtsporthelden. We zijn de hele dag op stap geweest met z’n vieren. Ik had nog nooit van mijn leven in een auto gezeten. We hebben over het strand gereden. Pech gekregen maar dat ook weer verholpen. Het was de mooiste dag uit mijn leven.’ 

Niet lang na die tweede ontmoeting wordt Bas, een jaar of elf dan, bij Joop ontboden door een van zijn mensen. ‘Ik kom daar, in dat enorme kantoor, en hij vraagt me wat ik nou eigenlijk zo’n hele dag doe. Ik vertelde hem in grote lijnen mijn bezigheden en liet het tellen en venten van de pillen achterwege. Hij luisterde aandachtig en zei: “Luister, ik vind je een toffe gozer. Dus ik heb een voorstel. Je krijgt van mij 25 gulden per dag. Die kun je elke dag ophalen bij de kassa. Maar: dan ga je voortaan elke dag naar school, geen foute dingen meer doen, elke dag sporten, voor mijn honden zorgen, boodschappen doen en mijn auto’s wassen. En luister: als je ooit iets met drugs doet, dan breek ik je baanders.” Zo noemde Joop benen.’ Wat Bas van Hout dan nog niet weet en wat hij pas jaren later hoort is dat Joop, samen met een ‘collega’ die Lange Bert heet, rond die tijd ook een bezoek brengt aan de Oudezijds Achterburgwal 118, drie hoog. Hij laat de moeder van Bas in niet mis te verstane taal weten dat als hij Bas nog één keer met blauwe plekken, bulten, schrammen of bloed ziet lopen, ze problemen kan verwachten. Het geweld stopt abrupt. ‘Ik dacht altijd dat het kwam doordat ik me ging verweren. Maar dat bezoek van Joop zal dezelfde impact gehad hebben als het afgehakte paardenhoofd in The Godfather.’ De zorgen van Bas van Hout verdwijnen als hij onder de hoede komt van Zwarte Joop, een gulle werkgever. ‘Mijn salaris begon met 25 gulden per dag. Een onvoorstelbaar hoog bedrag als je bedenkt dat een krant toen 20 cent kostte. Later verhoogde Joop dat naar 75 gulden per dag. En daarna naar 150 gulden per dag.’ Als Bas een jaar voor Joop werkt, krijgt hij van zijn pleegvader een woonboot. Hij hoeft nooit meer naar zijn moeder. Hij blijft tot zijn 25ste wonen op de Prinsengracht. ‘Ineens had ik alles: een wasmachine, een koelkast, een bed, schone lakens! Een sloop. Een deken. Ik had mijn hele jeugd onder zo’n hondenplaid geslapen, ik wist niet eens dat lakens bestonden! Ik sliep in een rommelkamer tussen een bende die niet eens door de opkopers van het Waterlooplein meegenomen zouden worden.’

In de ogen van Bas van Hout is Zwarte Joop geen crimineel. Eerder een "zakenman in een grijs gebied". ‘Joop was een pionier. Hij was een grote concurrent van het Holland Casino want wij draaiden als Las Vegas qua professionaliteit. Met veel meer service, luxe en sfeer. Gratis eten, drinken en voorstellingen van de grootste artiesten ter wereld. Alles tot in de puntjes geregeld. En het was het allemaal waard want wat het aan overhead kostte kwam via de goktafels ruimschoots terug. De essentie van gokken is dat iedereen verliest.’ Zodra Bas van Hout oud genoeg is om auto te kunnen rijden, stuurt Joop hem regelmatig met de miljoenenwinsten van Casa Rosso en de casino’s naar Zwitserland, naar Basel om het daar op de bank te zetten. ‘Ik kon gewoon doorrijden bij de grens, nooit een probleem gehad. Zakken met geld achterin mijn MINI. Teeven en de FIOD waren er nog niet. Als ik er nu aan terugdenk lijkt het surrealistisch. Alsof het een verhaal is dat een ander is overkomen en waar ik over heb gelezen. Zoals die serie met die koepel: The Dome. We opereerden in een wereld waar geen invloeden van buitenaf waren en waar Joop de baas was.’

In de casino’s krijgt Bas van Hout een snelcursus in alle spelen die er maar te spelen zijn. ‘Ik zat bij de eerste lichting croupiers. Toen ik een jaar of 12 was deed ik poker, baccarat, roulette, black jack, noem het allemaal maar op. Italiaanse broers uit Amerika, Joops partners, werden mijn ‘ooms’. Ze leidden mij op. Dat waren partners van Meyer (Meyer Lansky, maffiabaas en één van de oprichters van Las Vegas, red.). Ik keek tegen ze op. Die mannen waren warm, sociaal, ontwikkeld, erudiet en intelligent. Totaal anders dan Hollanders. Bijzonder goed gemanierd. Ik heb zoveel van hen geleerd. Je kunt er ook het goede van pakken hé? Levenslessen. Zo waren ze bijvoorbeeld steengoed op het gebied van cijfers en statistieken. En van hen leerde ik dat vrijwel alles in het leven rigged is, vooropgezet, gemanipuleerd.’ 

Door zijn intensieve contact met de Cellinibroers, spreekt de jonge Bas voor zijn veertiende vloeiend Engels. Elke dag gaat hij na school linea recta naar het casino waar Joop zich graag omringt met beroemdheden en wereldartiesten die bij hem optreden. ‘Freddy Heineken was zijn persoonlijke vriend maar ook wereldsterren als Paul Anka, James Caan, Ryan O’Neal en Burt Reynolds kwamen over de vloer. Ik werd aan iedereen voorgesteld, Joop betrok me bij alles. We waren onafscheidelijk maar hij heeft nooit tegen mij gezegd: je bent mijn zoon. Hij zei het wel tegen anderen. In 1978 was ik in Amerika bij Lansky en één van de Cellini’s nam me apart. “Je bent niet áls een zoon voor Joop,” zei hij, “je bént zijn zoon. Hij heeft het me zelf verteld.” Ik groeide tien centimeter. Complimenten, feedback of aanmoedigingen waren me vreemd. Ik was een spons in de omgeving van Joop. Hij was erg non-verbaal. Het waren vooral de dingen die hij niet zei, de non-verbale mores die ik leerde. Ik was nieuwsgierig en als ik te ver ging met vragen stellen zweeg hij gewoon. Dan wist ik dat ik niet verder moest vragen.’ 

Niet iedereen is blij met Zwarte Joops vaderlijke liefde voor Bas van Hout. Er zijn scheve gezichten, in het bedrijf en in de familie. ‘Het was een slangenkuil in een krokodillenpit. Er waren altijd intriges in Casa Rosso. Mensen die probeerden me te ondermijnen omdat ik een streepje voor had bij Joop. Ik had daar geen boodschap aan. Joop was goed voor mij dus ik was goed voor hem. Loyaal.’ 

Maar hoe succesvoller Joop wordt, hoe groter de jaloezie om hem heen. Binnen het bedrijf groeit onvrede. Mensen willen hun eigen toko beginnen maar met Joop op volle sterkte lukt dat niet. En dus wordt er een aanslag beraamd. ‘Overal om hem heen was verraad’, zegt Bas met spijt in zijn stem. ‘Joop hield z’n vijanden graag dichtbij en dat is hem noodlottig geworden. Mensen die bij hem werkten, aan hem verdienden, zijn eigen beveiligers deden hem de das om.’ En dan is het zestien december 1983. De dag dat Casa Rosso afbrandt. ‘Een traumatische avond. Ik heb mensen langs me heen zien vallen, bovenop een Amsterdammertje. Krak. Via de stoep ben ik op een luifel geklommen, heb een raam ingeslagen en mensen uit het raam aan Chris Dolman doorgegeven die drie meter lager stond. Jan Stapper stond tegen een auto aan te schoppen. Later begreep ik dat hij één van de opdrachtgevers was en dat hij woedend was omdat het een klein brandje had moeten worden waardoor Joop even uit de running zou zijn en hij en de zijnen tijd hadden hun illegale gokhuis in de markt te zetten. Joop was er kapot van. Niemand had gedacht dat de vijand binnen de muren zat. Hij treurde niet dat zijn bedrijf, acht panden breed, dat potentieel honderden miljoenen waard was, tot beneden toe afbrandde. Het ergste vond hij de mensen die zijn omgekomen. Hij heeft gehuild, heel intens, heel verdrietig. Die avond heeft zijn ziel eruit geslagen. Hij is daarna nooit meer de oude geworden en stierf twee jaar later, een gebroken mens.’

  

BAS VAN HOUT IN HET KORT 

Na zijn jeugd bij Zwarte Joop werd Bas van Hout journalist. Hij werkte onder meer voor de Telegraaf, Panorama, Nieuwe Revu, Penthouse en Playboy. Hij presenteerde en werkte mee aan televisieprogramma’s en schreef boeken (over Steve Brown en Klaas Bruinsma). Hij was deskundige in diverse talkshows (RTL Boulevard, Barend en van Dorp) en presenteerde de tv programma’s De Harde Kern, Backsite, Candid Crime en One Way Ticket. Nu is hij door productiemaatschappij BlazHoffski benaderd om input te leveren voor een dramaserie over het leven van Zwarte Joop, gezien vanuit het perspectief van zijn pleegzoon.