Het gaat duidelijk goed met je: je bent zo langzamerhand moeilijker bereikbaar dan onze minister-president.
“Het is echt idioot, ik weet het. Heeft alles te maken met die realityserie De Augurkenkoning. Goed hè, die naam. Daardoor wil iedereen ineens iets van je.”
Had je dat zien aankomen?
“In geen honderdduizend jaar. De achterliggende gedachte was dat als mijn twee zoons de zaak straks gaan overnemen ook iedereen in Tytsjerksteradiel de naam Kesbeke kent. Want als je met mensen lult, kennen ze die naam vaak nog niet. Als je uitlegt hoe dat logo eruitziet, weten ze het meteen. Maar ik vind het een mooi idee dat die naam bekender wordt, dat je toch een soort legacy nalaat.”
Dat was vast niet de enige reden.
“Nee, ik wilde mensen ook laten zien dat zo’n potje niet vanzelf in de winkel komt te staan. En dat augurken niet aan bomen groeien. Nee, elke augurk wordt met de hand geplukt en gesorteerd. Geloven mensen niet, is toch echt zo. Pas dan komen de augurken hierheen en gaan wij ermee aan de slag. Er zit veel meer achter dan je denkt. Met deze serie geven we een wat diepere kijk in de keuken.”
Het is commercieel ook slim, want in het winkeltje tegenover de zaak is het drukker dan ooit.
“Je hoort het vaker, dat ze vinden dat ik zo’n geweldige ondernemer ben, maar negen van de tien keer moet je ook mazzel hebben. Zonder geluk vaart niemand wel. Is echt zo. Tegen die mannen van RTL zei ik: Je gooit ons er niet na drie keer vanaf hoor, dat zou ik echt klote vinden, dan ben je toch een beetje een loser. Ze beloofden het. En nu zijn we een van de best bekeken programma’s van RTL5. Niet normaal.”
‘Op tv doen we in principe geen privé-dingen. Dan word je toch al snel geassocieerd met die anderen, de Meilandjes, die mensen van Gilles. Bij hen draait alles om privé’
Waar ligt dat aan?
“Wat ik altijd hoor, is dat mensen me zien zoals ik ben. Ik kan ook niet acteren. Daar schuilt natuurlijk ook een gevaar in. Dat je jezelf terugziet en denkt: zit ik zo in elkaar? Ik loop hier elke dag rond, schreeuw eens wat tegen die, scheld een ander uit, maar daar heeft verder niemand last van. Als er een camera bij staat en een miljoen anderen zien het… Dat is toch anders.”
Heb je er weleens iets uit laten knippen?
“Ja. Een personeelslid kwam niet goed over, ik vond dat ze een verkeerde indruk van die jongen hadden geschetst. Dat voelde niet goed, want het is een heel lief ventje en ik wilde niet dat hij beschadigd zou worden. Maar wat mezelf betreft, vind ik het allemaal prima. Ik geef die jongens een aai over hun bol en soms een schop onder hun hol, maar het is nooit op de man, ik vind niemand hier een klootzak. Het gaat om de kwaliteit van het product, op dat gebied kan ik uit m’n panty springen als er iets mis is. Maar zodra ik terugloop naar mijn bureau ben ik het vergeten en dan lul ik er ook niet meer over. Zal wel een beetje Amsterdams zijn. De jongens hier schelden elkaar af en toe ook uit, maar tien minuten later zitten ze samen koffie te drinken. Klaar.”
Je gaf van tevoren aan dat je niet over je privéleven wilde praten, maar je laat wel een cameraploeg over de vloer komen. Hoe zit dat?
“Ook op tv doen we in principe geen privé-dingen. Dan word je toch al snel geassocieerd met die anderen, de Meilandjes, die mensen van Gilles. Bij hen draait alles om privé. Wij hebben er bewust voor gekozen om dat niet te doen, al zijn die jongens van de televisie er natuurlijk heel goed om een hele hand te pakken als je ze een vinger geeft. Maar ik houd het goed in de gaten. Dus ze mogen best even een gesprekje filmen als ik met mijn vriendin hier boven koffiedrink, maar je ziet mij niet in bad zitten met een Flügeldopje op mijn neus. Dat kan ik thuis niet verkopen, dan ben ik meteen vrijgezel.”
Jij nam het bedrijf Kesbeke Fijne Tafelzuren van je vader over, die het weer van zijn vader overnam. Toen dat gebeurde wilde jij de augurk hip, trendy en sexy wilde maken. Hoe doe je dat, een augurk sexy maken?
“Zo, heb jij je huiswerk gedaan? Maar inderdaad, toen ik het bedrijf van mijn vader overnam waren we een kleine, regionale speler. We leverden aan één supermarkt: Dirk van den Broek. Dat was het wel zo’n beetje. Het was ook de tijd dat heel Nederland nog vol zat met ‘inleggers’. Het was onderling echt oorlog; het was verboden om mortieren op elkaar af te schieten, anders hadden ze dat gedaan. Inmiddels zijn er nog maar twee over. De mensen van die bedrijven werkten zich allemaal de klere. Voor niks, want augurken werden toen nog verkocht via een veilingsysteem, net als bij bloemetjes. Die prijzen fluctueren.
Stel je voor: jij zegt in januari tegen die en die dat je hem een pot voor een gulden per stuk verkoopt en daar maak jij dan een paar dubbeltjes winst op. Prima, totdat het weer slecht is, de oogst naar de klote gaat en je die potjes eigenlijk voor een gulden vijftig moet verkopen. Dan verlies je op elke pot ineens veel geld. Dat gebeurde in die tijd heel veel, dus ze vielen bij bosjes om. Ik wilde iets anders. Ik dacht: ik kan deze strijd alleen maar winnen als ik anders ben dan de anderen. Ik wilde onderscheidend zijn. Alles zat altijd in van die appelmoespotten, dat zag er niet uit, dus verzonnen wij een andere pot met een mooier, luxer etiket eromheen. En het belangrijkste: bovenop de kwaliteit zitten. Al is het een utopie om de beste te willen zijn, want ook wij hebben wel eens zachte augurken.”
Waarom is dat?
“Daar snappen we zelf ook niks van, al hebben we natuurlijk wel onze vermoedens. Als een boer een x-aantal augurken moet leveren, maar dat niet voor elkaar krijgt omdat het te warm is, gaat hij ze opsparen. Dan krijgen wij augurken die enkele dagen oud zijn en dat weet je eigenlijk pas als ze klaar zijn. Daar heb ik dan zwaar de kolere over in, omdat het mijn drijfveer is om mooie spullen te maken. Geld is ook belangrijk, anders kan je bedrijf niet verder en kun je niet investeren, maar het staat niet op nummer één.”
Je zegt dat je het bedrijf gaat overgeven aan je twee zoons, maar dit gesprek is nu al vijf keer onderbroken door mensen die iets komen vragen. Kun jij het überhaupt loslaten straks?
“Dat wordt wel een dingetje, ja...”
Hoe ging dat destijds bij jouw vader?
“Ik was net zo enthousiast als die jongens van mij nu zijn, maar waar ik dat ook nu nog leuk vind, ging het mijn vader vaak te snel. We zaten op een gegeven moment natuurlijk rondom de computers, maar hij vond dat niks: Zo’n klereding hoef ik niet te hebben. Mijn vader was mijn allerbeste vriend, maar we hebben wel diverse wereldoorlogen uitgevochten. Ik ben natuurlijk een eigenwijze klootzak en hij had hetzelfde karakter. Hij was streng ook, voor mij dan, niet voor de jongens in het bedrijf, die konden op z’n bord schijten. Ik ben er niet slechter van geworden, maar het heeft me wel verdriet gedaan. Ik wist dat ik vaak gelijk had, maar ik kon die strijd nooit winnen.
Tot ik het overnam, toen was het klaar met die ruzies en heeft hij me altijd met raad en daad bijgestaan. Hij zat daar altijd, achter jou, op zijn vaste plekje. Kopje koffie, op z’n gemak de krant lezen en de post openmaken. Heel netjes, want de enveloppen kon je nog een keer gebruiken. Het gekke is: dat doen we nog steeds – kijk hier, een stapeltje gebruikte enveloppen. En toen ik het overnam, hielp hij me ondanks die ruzies altijd als er iets misging. Zo moet ik er ook in leren staan, want als het tijdstip daar is, moet je je er niet te veel meer mee bemoeien. Te veel kapiteins op een schip, dat gaat niet. Dat is niet prettig voor die gasten.”
Ben jij een andere vader voor die jongens van jou?
“Ja. Ik ben ook wel streng, maar ik vind het juist te gek als ze met nieuwe ideeën komen, het kan mij niet gek genoeg. Het enige waar ik voor wil waken, is dat het ons niet boven het hoofd groeit. Ik wil niet dat we met oogkleppen op handel maken omdat het toch wel verkocht wordt. Dat moet je niet willen. Want je kan heel hard groeien, maar nog veel harder vallen.”
Doe maar normaal, dan doe je al gek genoeg?
“Ik weet niet of het normaal is, is doe gewoon mijn ding. Ik ben Oos. Zeg ik op tv ook altijd: Wie ben ik? Twee benen en een pik. Echt, meer is het niet.”
Toch doe je ook niet normale dingen, zoals samenwerken met driesterrenchef Jonnie Boer van De Librije.
“Ah ja, Jonnie. Ik werd destijds gebeld door een journalist die me vroeg of ik ook piccalilly kon maken. Nou, zei ik, ik doe dit al zestig jaar, dus ik denk het wel. Vervolgens mocht ik naar Zwolle komen, dan had ene meneer Boer wel een halfuur tijd voor me. Ik wist op dat moment echt niet wie dat was, maar ik was wel getriggerd. Ik naar Zwolle. Daar mocht in aan de lange chef’s table gaan zitten wachten… Jonnie zou er zo aankomen, zeiden ze. Hij zat aan de andere kant van die tafel te lullen met iemand en dat duurde nogal even, dus ik zei: Hé, is die koffie duur hier? Jonnie kijkt me met zo’n schuin oog aan: Moet je koffiedrinken? Nou, zei ik, dat zou wel lekker zijn. Hij liet er meteen twee maken, zo’n type is het dus.
Uiteindelijk komt hij erbij en we raken aan de klets. Een half uur had ik, maar na vier, vijf uur zei ik zelf maar dat ik naar huis moest, anders had ik er nu nog gezeten. Het klikte, weet je wel. Ik ging naar huis met een keukenrecept van piccalilly. Dit moet ik hebben, zei Jonnie. Daar ben ik vervolgens een jaar mee bezig geweest. Want als ik dat recept van hem in een potje had gedaan, had het de volgende dag bij de rioolzuiveringsdienst gelegen. Hij maakt dat vers, je moet dat meteen eten, snap je? Als je het in een potje wil doen, moet het minimaal een jaar houdbaar zijn. Maar dat werd uiteindelijk dus een hartstikke leuke samenwerking.”
‘Hoe geil is het niet om in Ron Blaauws sterrenzaak binnen te wandelen en een amuse te zien liggen die Ron en ik samen gemaakt hebben?’
Hoe maakt zo’n druk iemand als jij in godsnaam tijd om een jaar te sleutelen aan een potje piccalilly?
“Dat kan omdat ik het leuk vind. Die koks zijn allemaal kunstenaars, die verzinnen dingen waar je nog nooit over hebt nagedacht. Er is een wereld voor me opengegaan sinds ik met Jonnie en ook met andere chefs werk. Ik ging werken met kruiden en specerijen waar ik nog nooit van had gehoord. Daardoor hadden wij al augurken ingemaakt met honingkruid, voordat iemand dat überhaupt kende. Jonnie heeft dus veel kennis aan mij overgedragen. En omdat het zo leuk was, zijn we op een gegeven moment ons eigen merk begonnen: Jonnie & Oos. Zo kregen andere chefs ook door waar ik mee bezig was: wilden zij ook samenwerken. En dat hebben we gedaan. Hoe geil is het niet om in Ron Blaauws sterrenzaak binnen te wandelen en een amuse te zien liggen die Ron en ik samen gemaakt hebben?”
Zo maakte je de augurk sexy.
“Ja. En daar ben ik heel trots op, maar ook dat is dus mazzel. Want als die journalist nooit had gebeld, was het misschien niet gebeurd.”
We moeten het nog even over je kantoor hebben.
“Wat is daarmee?”
Het is nogal druk. En heel veel klokken. Hoe zit dat?
“Weet ik veel. Gewoon, verzamelen, je weet toch hoe dat gaat? Iedereen heeft een beperking, de ene man loopt ’s avonds in dameskleren, ik heb mijn klokken. Ja, je lacht erom, maar zo is het toch? Die klok daar is van de vader van Paul de Leeuw geweest. Grappig toch?”
‘Ik ben een eigenwijze klootzak en mijn pa had hetzelfde karakter. Hij was streng voor mij, maar niet voor de jongens in het bedrijf. Die konden op z’n bord schijten’
En dat enorme aquarium?
“Dat is gekomen door Baantjer, die serie met Piet Römer. Ze hebben hier in 2002 veertien dagen gefilmd voor De moord op de haringkoning. Die Piet had altijd een camper tot zijn beschikking, kon ie zich terugtrekken. Stond hier voor de deur. ’s Ochtends kwam hij altijd even buurten op kantoor. Mijn tante, die hier ook veertig jaar heeft gewerkt, tante Meut heette ze, perste elke ochtend een glas verse jus d’orange uit voor mijn vader en mij. Of Piet er ook een lustte. Wilde Piet wel, en of ze er ook een scheutje wodka in had. Zat ie hier ’s ochtends lekker aan de wodka-jus, weet je wel. Die camper van Piet heeft hier veertien dagen voor het kantoor gestaan, maar hij heeft er volgens mij nooit in gezeten. Hij zat elke dag lekker bij mijn oudeheer te lullen en ’s avonds natuurlijk flink aan de tetter. Die hebben dikke lol gehad, hoor. Maar wat was de vraag ook alweer?”
Die vissen.
“O ja. In die serie had die man dat achter zijn bureau staan. Bij een klant van ons hadden die lui van de serie een kreeftenhomarium geregeld, goudvisjes erin, klaar. Toen die opnames klaar waren en de hele klerezooi weer op zijn plek stond, vond ik dat bakkie eigenlijk wel leuk. Dus ik vroeg die klant of ik hem kon kopen. Oos, zei ie, geluk ermee. Maar na een tijdje dacht ik: wat een klein kutbakkie. Dus kocht ik een grotere. En toen een nog grotere. Vervolgens kreeg ik het koikarpervirus. Die ging ik zelf importeren uit Japan. Maar ook dat ebde op een gegeven moment weer weg en toen ben ik met deze vissen begonnen. Die zitten in een zeewateraquarium van ruim zeven meter lang.”
Er staan hier pal naast je bureau ook twee motoren.
“Zie je dat, die foto’s van die jongen op die crossmotor? Dat ben ik. Wedstrijden ook, hè, ik heb door heel Europa gecrost. Ik kon aardig rijden, ik was semiprof, kon er bijna van leven.”
Waarom ben je gestopt?
“De liefde. Ik was elk weekend weg. Er werd vooral veel in Brabant gereden en die jongens daar werkten voor een baas, hadden tijd genoeg om te trainen. Ik niet. Ik kreeg van mijn pa bij Gods gratie de woensdagmiddag vrij, verder bleven dus alleen de avonden over. En het werd te gevaarlijk: ik heb alle ziekenhuizen van Brabant gezien.”
Dus ben je overgestapt op de twee Harley’s die hier staan.
“Ja. Maar omdat ze vaker in de loods stonden weg te roesten dan dat ik erop reed, zette ik ze lekker op kantoor. Kan ik er elke dag naar kijken.”
Rijd je helemaal niet meer?
“Ik heb een motorclub, onder anderen met Jonnie. Toevallig kreeg ik van de week weer een appje van hem: Hoe gaat het met de motorclub? Gaat goed, app ik dan terug. We rijden nooit. Zo gaan die dingen. Ik houd ook van golfen, maar heb het vijf jaar niet gedaan. En ik heb een boot: ook twee jaar niet in gevaren.”
Misschien moet je eens wat minder gaan werken, Oos.
“Dat zeggen meer mensen tegen me. Maar als ik hier de deur uit loop, voel ik me altijd een beetje schuldig tegenover al die jongens die zich hier de kolere werken. Als het hier knetterdruk is, kan ik niet lekker gaan golven, dan voel ik me opgelaten. Maar luister, ik heb gewoon een fantastisch mooi vak en een hartstikke leuk bedrijf, dus het is ook wel een beetje een hobby. Natuurlijk heb ik veel shit meegemaakt; om van niets iets te maken gaat je niet in de koude kleren zitten. Maar nu dat gelukt is, kan ik daar ook echt van genieten.”
Een augurkenkoning kan niet aftreden.
“Nee, die titel zal ik mijn leven lang houden. Maar ik doe het niet alleen hè, we doen dit met z’n allen. Kun je nog zo’n grote bek hebben, alleen ben je niks. Ik werk met jongens die hier al vijftig jaar werken. Jongens die mij het vak hebben geleerd. Ik koester dat. Ik hoef geen snelle jongen te zijn, ik hoef niet met een cabrio in tenue de ville voor komen rijden. Dat laat ik graag aan anderen over. Ik ben Oossie, ik doe gewoon lekker mijn dingetje.”
Oos en de prijzenkast
De opa van Oos Kesbeke, Charles, begon in 1948 Kesbeke Fijne Tafelzuren. Nadat Oos’ vader sinds de jaren vijftig lange tijd de scepter zwaaide, nam Oos in 1999 het stokje over. Met succes: in 2015 kreeg hij de Amsterdam Business Award, in 2017 werd hij Ondernemer van het Jaar van de hoofdstad en onlangs werd hij uitgeroepen tot Ondernemer van het Jaar van de provincie Noord-Holland. De twee seizoenen van RTL-reallifeserie De Augurkenkoning, over het wel en wee van het bedrijf, kregen niet alleen lovende kritieken, maar trokken ook miljoenen kijkers. Oos woont in Amsterdam, heeft een relatie en twee zoons: Silvian en Camiel.
Online onbeperkt lezen en Panorama thuisbezorgd?
Abonneer nu en profiteer!
Probeer direct- Clemens Rikken