Iedere dag het nieuws dat echte mannen interesseert
Premium

Klompen, kaas en cocaïne: de geschiedenis van coke in Nederland

Zo’n honderd jaar geleden, ver voordat Europa via de havens van Rotterdam wordt overspoeld met coke, is Nederland óók al een grote speler in de cocaïnehandel. Maar wel met één groot verschil. De productie van ‘de witte sloper’ is dan nog volstrekt legaal en dus de normaalste zaak van de wereld. Er wordt zelfs een fabriek voor opgericht: de Nederlandsche Cocaïnefabriek. Uit de editie van woensdag 8 februari 2023: de geschiedenis van coke in Nederland.

Coke

Of je het nu de witte sloper noemt, neuskruit, rellenpoeder of welke creatieve naam je er ook voor verzint: cocaïne sloopt, zeker bij regelmatig gebruik, niet alleen je lichaam, maar vooral ook je geest. Veel meer nog dan wanneer je om de haverklap een sigaret opsteekt of een fles alcohol achteroverkletst. Het grootste voordeel van het gebruik van cocaïne – een toenemend gevoel van zelfvertrouwen en energie – weegt bij lange na niet op tegen de waslijst aan nadelen. Je neus gaat naar de kloten, je hart begint in je keel te bonken, je raakt verzeild in een eeuwig durend gevecht met de slaap, je wordt onrustig en geïrriteerd, je hersenen raken de weg kwijt in hun eigen hoofd, je ziet opeens een olifant en een giraffe naast elkaar op de bank zitten, of je krijgt andere psychische problemen. En het allerergste: je raakt verslaafd aan die zooi, waardoor je alleen maar meer en meer gaat snuiven.

Welbeschouwd is het dus niet zo vreemd dat de Nederlandse overheid het bezitten, verhandelen, verkopen en produceren van cocaïne strafbaar stelt. Alhoewel dat natuurlijk wel heeft geleid tot een handel in het illegale circuit en een ontspoorde war on drugs, die al talloze slachtoffers het leven heeft gekost, onder wie Peter R. de Vries, advocaat Derk Wiersum en Reduan B., de broer van kroongetuige Nabil B.

Des te onwerkelijker is het daarom dat cocaïnehandel zich in Nederland lang niet altijd heeft afgespeeld in de onzichtbaarheid van de onderwereld. Zelfs tot tientallen jaren na de invoering van de Opiumwet in 1928 werd het witte poeder (nóg zo’n bijnaam) volledig legaal en op grote schaal geproduceerd op een plek waarvan je je dat nu niet meer kunt voorstellen. Niet op een geheime locatie in een cocaïnelab in een afgelegen en schimmige loods, maar gewoon in een fabriek, nota bene in Amsterdam. Zelfs de letters op de gevel verhulden niet wat er achter de deuren werd geproduceerd. Daarop stond pontificaal in zwarte chocoladeletters: NEDERLANDSCHE COCAÏNE- FABRIEK.

Een eeuw geleden werd hier aan de Duivendrechtsekade coke gemaakt.

Goudmijn

Je zou het misschien niet zo snel denken, maar cocaïne hoort in hetzelfde rijtje thuis als de auto, de boekdrukkunst en de relativiteitstheorie. Het is een Duitse uitvinding. De chemicus Friedrich Gaedcke slaagt er in 1855 in om uit bladeren van de zogenoemde cocastruik een stimulerend middel te maken dat hij ‘erythroxyline’ noemt. Pas dertig jaar later krijgt het de minder moeilijke naam cocaïne.

Wat volgt is een explosie van nieuwe producten die door de farmaceutische bedrijven worden aangeprezen als wondermiddel. Of het nu pillen, drankjes, zalfjes of poeders zijn: stuk voor stuk beloven ze gebruik te maken van de geneeskundige kracht van cocaïne, het zuiveringsproces. Wereldwijd zijn Bolivia en Peru de landen die het meest profiteren van deze nieuwe goudmijn, nu ze eindelijk een doel hebben gevonden voor de miljoenen cocabladeren die er groeien.

Distilleerketels in de Amsterdamse cokefabriek.

Maar ook wij Nederlanders ruiken al snel handel. Slim en doordacht sturen we in 1878 een paar coca-struiken mee aan boord van een vrachtschip dat vanuit Zuid- Amerika vertrekt naar Java, het Indonesische eiland dat op dat moment nog in Nederlandse handen is. Twaalf jaar nadat ze daar op een plantage worden geplant, zijn de struiken uitgegroeid en staan zodoende voor Nederland alle lichten op groen om zelf cocabladeren te kunnen exporteren.

De Koloniale Bank speelt een belangrijke rol bij de import en export van deze Java-coca. Nadat het spul eerst naar Nederland wordt verscheept, wordt het vervolgens grotendeels doorgevoerd naar Duitsland, waar het door onze oosterburen wordt verwerkt tot cocaïne en verder wordt doorverkocht. Op een gegeven moment zwemmen de Duitsers in het geld en beseft de Koloniale Bank dat het lucratiever is om zélf cocaïne te maken. Op 12 maart 1900 is het zover: op de hoek van de Eerste Schinkelstraat en de Schinkelkade in Amsterdam opent De Nederlandsche Cocaïnefabriek haar deuren en wordt begonnen met het produceren van de allereerste cocaïne in Nederland. Het is dan nog een klein pand. Van de buitenkant ziet het eruit als een doorsnee fabriek, alsof er speelgoed wordt gemaakt. Maar de binnenkant doet toch echt dienst als cocaïnelab.

Volgens Conny Braam bedraagt de productie in de Eerste Wereldoorlog 30.000 kilo, wat zou betekenen dat Nederland in die jaren de grootste cocaïneproducent ter wereld is.

De kwaliteit van de Java-coca is in deze opstartfase van de fabriek nog drie keer niks, maar al snel overstijgt het de kwaliteit van de coke uit Peru en Bolivia. Als gevolg daarvan neemt de vraag naar in Nederland geproduceerde cocaïne explosief toe. Om die enorme stijging bij te kunnen benen, krijgt de fabriek er een verdieping bovenop. Maar al snel blijkt ook dat niet genoeg. Zodoende verhuist De Nederlandsche Cocaïnefabriek in 1908 binnen Amsterdam naar een veel groter pand aan de Duivendrechtsekade, waar uiteindelijk de hoogtijdagen zullen aanbreken.

Het eerste pand van de NCF aan de Eerste Schinkelstraat 30.

Export voor strijdende legers

Dat het gebruik van cocaïne behalve genot en geneeskundige krachten ook dood en verderf met zich meebrengt, is iets wat men in de beginjaren van de twintigste eeuw langzaamaan begint in te zien. De producenten van Coca- Cola zwichten in 1903 bijvoorbeeld voor de politieke druk en halen de cocaïne uit hun cola. In 1909 wordt verslavingsinstelling Jellinek opgericht. En in 1911 is er in Den Haag de eerste internationale opiumconferentie, waar op initiatief van de Verenigde Staten landen besluiten om de handel in en de productie van cocaïne internationaal te reguleren. Nederland weigert echter zijn handtekening onder het contract te zetten. Financieel gezien zou Nederland zichzelf bij het ondertekenen daarvan immers in de vingers snijden, aangezien Amsterdam is uitgegroeid tot één van de grootste doorvoerhavens van coca ter wereld.

Dat financiële gewin wordt trouwens alleen maar groter bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in 1914. Nu de grote Duitse concurrent Merck KGaA is afgesneden van sommige afzetmarkten en bovendien weinig tot geen toegang meer heeft tot grondstoffen, neemt het klantenbestand van De Nederlandsche Cocaïnefabriek alleen maar verder toe. Over de grootte van de cocaïneproductie ten tijde van de Eerste Wereldoorlog lopen de opvattingen uiteen.

Om de stijging van de vraag bij te kunnen benen, krijgt de cocaïnefabriek er een verdieping bij. Maar al snel blijkt ook dat niet genoeg en verhuist de fabriek naar een groter pand

Aan de ene kant heb je de visie van auteur Conny Braam, een inmiddels 74-jarige schrijfster die uitgebreid onderzoek deed voor haar in 2009 verschenen boek De handelsreiziger van de Nederlandsche Cocaïne Fabriek, een roman over een werknemer van de fabriek. Zij komt uit op 30.000 kilo tussen 1914 en 1918, wat zou betekenen dat Nederland in die jaren wereldwijd de grootste cocaïneproducent is. Die hoge productie komt volgens haar doordat de Nederlandsche Cocaïnefabriek aan zo’n beetje alle in de oorlog vechtende legers leverde, zowel aan de kant van de geallieerden als de Centralen. Volgens haar was de cocaïne bedoeld voor soldaten in de loopgraven, om hen zodoende een dosis strijdlust en moed naar binnen te laten snuiven.

Haar bevindingen worden ter discussie gesteld door Hans Bosman, voormalig hoofd chemie van de Nederlandsche Cocaïnefabriek. Hij promoveert in 2012 op de geschiedenis van de fabriek en schat de grootte van de productie een stuk lager in, op hooguit zo’n 500 tot 900 kilo tussen 1910 en 1917. Dat zou achteraf van Nederland een veel kleinere speler op de internationale markt maken dan bijvoorbeeld Duitsland. Bosman denkt bovendien dat de cocaïne nooit voor soldaten werd gemaakt. Waar beide deskundigen het wél over eens zijn, is dat er grote hoeveelheden naar beide kanten van het front zijn verscheept.

Einde van een tijdperk

Na de oorlog blijft de productie in de fabriek in eerste instantie op volle toeren draaien. Maar de tijdsgeest verandert en het gebruik van cocaïne wordt wereldwijd steeds meer aan banden gelegd. De invoering in Nederland van de Opiumwet in 1919 bepaalt dat cocaïne alleen nog mag worden geproduceerd door bedrijven met een vergunning. Na de herziening van de Opiumwet acht jaar later mag het witter poeder zelfs alleen nog worden geproduceerd voor geneeskundige doeleinden. Problematisch is dat in eerste instantie nog niet, want de overheid verstrekt zonder problemen een vergunning aan de eigen Nederlandsche Cocaïnefabriek.

Toch neemt met het verstrijken van de jaren de productie van cocaïne af. Althans, in het legale circuit. Cocaïne wordt in de geneeskunde steeds minder belangrijk. De fabriek stapt over op de productie van opiaten, zoals morfine en heroïne. De grootste nieuwe goudmijn is novocaïne, dat nog decennialang door tandartsen als verdovingsmiddel wordt gebruikt. Maar zodra aan dat laatste ook een einde is gekomen, is de fabriek niet meer levensvatbaar. Begin jaren 60 sluit de Nederlandsche Cocaïnefabriek haar deuren. En komt er een einde aan een merkwaardig tijdperk.

Premium
Je hebt zojuist een premium artikel gelezen.

Online onbeperkt lezen en Panorama thuisbezorgd?

Abonneer nu en profiteer!

Probeer direct
Misdaad
  • ANP, politie e.a.