Terug naar mijn roots
De e-mail van groenreizenpionier Karel de Boer is bijna te mooi om waar te zijn. Hij wil bewijzen dat vliegen helemaal niet nodig is om verre te reizen te maken en zoekt een journalist die verslag wil doen van zijn volgende expeditie. Die trip is meteen een primeur: de Morgenster, een tweemaster uit 1919, gaat voor het eerst met passagiers de Atlantische Oceaan rondzeilen. Emissievrij, voor zover mogelijk. Het 48 meter lange tall ship volgt een eeuwenoude handelsroute: van Rotterdam via Lissabon, La Gomera en Kaapverdië naar Zuid-Amerika en via de Caraïben en Bermuda weer terug naar Rotterdam. Welke etappe ik meewilde?
Wow. Ik schuif al mijn andere werk opzij en verdiep me in Karels plannen. Zie ik dat nou goed, gaat ie ook naar Suriname, die blinde vlek op mijn persoonlijke wereldkaart?
Ik heb al decennialang een zwak voor deze regio, eigenlijk al sinds Jungle Boek. In mijn jeugd verslond ik reisgidsen en zocht ik eindeloos in atlassen naar exotische plekken. Op mijn 18de was ik eindelijk in de buurt: op Curaçao. Ik bivakkeerde met een vriend in een tent op een verlaten kinderboerderij, overdag werkten we bij het entertainmentteam van Hotel Van der Valk. Goedkope cocktails serveren op de Toucan II, met zo’n banaan achter onze waterscooter door baaitjes varen, snorkelen met toeristen. Na een week of zes was het feest voorbij: we werden door de immigratiedienst het eiland af getrapt omdat we zonder vergunning werkten.
Een enkeltje Venezuela konden we krijgen, meer niet. Achteraf een zegen, want we reisden maanden door Colombia en Ecuador. Eerst met de bus, maar al snel liftend. Ik hield van de openheid van de mensen, de afwisseling in de natuur en de Amazone, die vanaf zo ongeveer elk strand met een nachtbus te bereiken was.
In de jaren daarna ging ik steeds deze kant op. Backpacken in Bolivia en Peru, snorkelen in Belize, rondtrekken door Mexico en Guatemala, cultuur snuiven in Jamaica, uitrusten in de Dominicaanse Republiek en (proberen te) surfen in Costa Rica, Nicaragua en Panama: ik verzon elke keer weer een dringende reden om mijn vakanties in deze regio te vieren. Afgezien van een enkel uitstapje naar Azië en Afrika was het elke keer weer Zuid- en Mid-den-Amerika dat de klok sloeg. Maar Suriname, daar ben ik nog nooit geweest. En in buurland Frans-Guyana ook niet. Dus mail ik Karel binnen vijf minuten terug. Ja, ik wil mee! En wel de etappe van de Frans-Guyanese hoofdstad Cayenne naar Paramaribo. Met fotograaf Paul. Ah, mag dat?
Het mag.
Moeten we wel even in de Cayenne zien te komen, waar de Morgenster volgens de planning begin januari voor anker zal gaan. Wanneer ik de route vanuit onze startplaats Paramaribo op Google verken, gaat er een koude rilling door mijn lijf. Stolkertsijver! De enige weg van Paramaribo richting Frans-Guyana gaat dwars door Stolkertsijver, een piepklein dorpje dat ik zo’n 35 jaar geleden al had gevonden toen ik bij mijn opa en oma in de stoeptegelzware Times Atlas of the World zocht op mijn achternaam. Later, als puber, las ik dat dit deel van Suriname vooral bestond uit plantages en dat de plaatsjes vaak vernoemd waren naar slavenhouders. Oei, zou het? Mijn opa was tuinder, en zijn vader ook. Uit Utrecht, maar toch. Zou ik afstammen van een wrede slavenbaas?
Onderweg geeft onze chauffeur Kelvin (“ik ben net zo oud als Suriname: 47” ) een korte samenvatting van de stand van het land: Suriname is failliet. De inflatie giert de pan uit, de grondstoffen zijn in handen van de Chinezen en de jeugd is alleen maar geïnteresseerd in selfies. De Decembermoorden uit 1982? Jongeren vinden dat daar nu al veel te lang over wordt doorgezeurd. Ze willen léven, plezier maken – en niet nadenken over die heftigheid van veertig jaar geleden.
Terwijl we over de loeihoge Jules Wijdenboschbrug over de Surinamerivier rijden, wijst Kelvin naar links: daar, langs de rivier, woont Desi Bouterse. In de tuin heeft de 77-jarige oud-leger-leider een aanlegsteiger laten bouwen. Kan hij er altijd vandoor in een speedboot mochten de huidige leiders ooit de moed bij elkaar rapen om hem te arresteren voor de Decembermoorden.
IN DE TUIN HEEFT DESI BOUTERSE EEN AANLEGSTEIGER LATEN BOUWEN. KAN HIJ ER ALTIJD VANDOOR IN EEN SPEEDBOOT MOCHT MEN OOIT DE MOED BIJ ELKAAR RAPEN OM HEM TE ARRESTEREN
Na een uurtje arriveren we al in Stolkertsijver, bestaande uit een tiental huizen aan weerszijden van een stalen brug over de Commewijne-rivier. Het grootste gebouw is een controlepost van het leger, de plek waar het Junglecommando van Ronnie Brunswijk in 1986 twaalf militairen gevangennam en zo de zes jaar durende Binnenlandse Oorlog ontketende. Maar dat weten de jonge militairen hier waarschijnlijk niet eens. Ze willen onze paspoorten zien en geven ze even later lachend terug.
Naast de rivier staat een man op zijn gemakkie verdelgingsmiddellen over onkruid te spuiten. Hij blijkt Nabesing Ajeki te heten.
Hij bezit 10 hectare grond, hier en aan de overkant van de Commewijne, in Stolkertsijver-Oost. Hij verbouwt cassave en kokos en fokt kippen. Alles wat ie maar kan verkopen op de markt in Paramaribo. Waar komt de naam Stolkertsijver vandaan, vraag ik hem. Van de plantagehouder, zegt hij. Een bruut van een vent die suikerriet verbouwde en altijd ijverig was, in de betekenis dat hij een streber was die zo zoveel mogelijk rendement uit zijn slaven wilde halen. Allejezus, was mijn voorvader dus ook nog zo’n klootzak dat het dorp werd vernoemd naar zijn mensonterende regime?
Ik word er even stil van. En raap dan al mijn moed bij elkaar. Ajeki, tevens landbouwadviseur van de regering, lijkt de kwaadste niet.
Ik stel me voor als Niek Stolker.
Hij lacht van oor tot oor. “Nee man, de slavenhouder heette Stolk, geen Stolker!” De nazaten van Stolk bezitten twee slagerijen in Paramaribo en Akeji heeft nog steeds contact met ze. Sterker: hij levert geregeld kippen aan Slagerij Stolk.
Opgelucht stap ik weer in de auto. Pff, stam ik dus toch niet af van een overijverige slavenbaas. Maar chauffeur Kelvin zegt dat ik daar niet zo zeker van moet zijn. “Echt wel dat het je overoveropa is!” lacht hij. “In Suriname zijn alle namen verbasterd omdat vroeger niemand kon lezen en schrijven. Bij mij ging het ook mis. Ik heette tot mijn 10de bij de burgerlijke stand Kelvinin, alleen maar omdat ze mijn moeder verkeerd hadden verstaan.”
Benieuwd naar de rest van het artikel? Bekijk 'm in de nieuwste Panorama of check het via Blendle.
- Paul Tolenaar