Het is 11 januari 1982, half vier in de middag. “De temperatuur is omstreeks het vriespunt. De zon schijnt en wij bevinden ons voor het pand Oudezijds Achterburgwal 143, te Amsterdam.” De twee rechercheurs van de Amsterdamse politie, groep Ernstige Delicten – beter bekend als de Moordbrigade – kijken omhoog en zien dat het pand in een houten skelet staat, om instorting te voorkomen. De gevel is dichtgemetseld, althans: het souterrain en de beletage. De drie verdiepingen erboven niet.
De twee zijn insprekers, rechercheurs die als eerste een plaats delict betreden. Ze spreken op band in wat ze zien. Binnen zou een lijk liggen. Als het tenminste geen pop is. Het pand – eigendom van de gemeente Amsterdam – is jarenlang gekraakt geweest, heeft daarna jarenlang leeggestaan en wordt nu door bouwvakkers met vorstverlet ontruimd. De krakers hebben nogal wat troep achtergelaten. Op een van de deurposten staat VINA geschreven. Of NINA. Ze spreken beide combinaties in. Want misschien hebben die letters betekenis. Misschien ook niet. Dan zien ze dat op een van de balken van het houten skelet staat geschreven: Ferd ♥ Nina. Nina dus. En Ferd houdt van haar.
De insprekers betreden het souterrain, dat maar 2 meter hoog is. Ze moeten zich bukken om zich niet aan de vele spijkers in de vloerbalken te verwonden. Ooit werden in het souterrain – maar dat weten de rechercheurs nog niet – schoenfournituren gefabriceerd. En op de beletage zat een sigarenfabriek. Op eenhoog werden glaswaren vervaardigd en op tweehoog dames- en herenhoeden. Kort na de Tweede Wereldoorlog was het kantoor van verffabriek Dilutin er gevestigd. Die oude geschiedenis interesseert de twee op dit moment niet zo. Ze zijn hier vanwege… Dan zien ze een bruine onderbroek liggen, halfvergaan. Onduidelijk of dat de oorspronkelijke kleur is. En een hoofd… Het steekt uit een opgerold stuk vloerbedekking, dat is omwikkeld met iets dat lijkt op een stuk waterslang. Vlakbij ligt een hoofdkussen. Groen van kleur. Met rode vlekken. De rest van het lichaam steekt in een slaapzak of ‘gewatteerde deken’ waarin nog de kleuren rood en blauw zijn te ontwaren. En het is inderdaad een stuk waterslag. Elders in de ruimte liggen meer stukken.
“Is het een menselijk hoofd?” vraagt een van de bouwvakkers. De rechercheurs denken van wel. Ze zien een pluk haar aan de rechterzijde. Zelfs wenkbrauwen. Om het geheel goed in ogenschouw te kunnen nemen, doen ze een paar stappen terug. Het opgerolde stuk vloerbedekking waaruit het hoofd steekt, ligt onder een berg ‘vodden’ van één meter hoog, twee meter breed en vijf meter lang. Die berg ligt in een smalle, diepe nis, vanaf de straat gezien rechts tegen de achtermuur, en bestaat verder uit stoelen, stretchers, een fietsframe, deuren en nog veel meer. En die berg lijkt opzettelijk te zijn gemaakt, merkt diezelfde bouwvakker op. Om een lijk te verbergen, bijvoorbeeld.
De duivel zal mij leiden
De rechercheurs spreken de laatste officiële bewoner van 143. Hij woont op eenhoog, boven het souterrain. Dat was toen al niet meer in gebruik en lag vol puin. Zelf maakt hij een gat in de vloer en gooit alles wat in zijn woning aan rotzooi ligt het souterrain in. Het huisvuil gaat er hop, achteraan. Opgeruimd staat netjes.
Een vrouw die op 141 op kantoor werkt vertelt dat 143 oorspronkelijk een achterhuis had en toen nog rug aan rug stond met het perceel Bethaniëndwarsstraat 12. In januari 1972 breekt in dat achterhuis brand uit, waarna het wordt afgebroken. Zo ontstaat tussen Oudezijds Achterburgwal 143 en Bethaniëndwarsstraat 12 een binnenplaats. In het najaar van 1972 wordt nummer 143 gekraakt door hippies. Het wordt weer ontruimd en de ramen en deuren in de voor- en achtergevel worden dichtgemetseld. De achtergevel van het voorhuis dus.
In het pand Bethaniëndwarsstraat 12 komen in 1974 Hare Krishna’s te wonen, die een gat maken in de achtergevel, waardoor de binnenplaats bereikbaar wordt. Vervolgens maken ze ook een gat in de achtergevel van Oudezijds Achterburgwal 143 en nemen dat pand in gebruik. Via een lange waterslang, aangesloten op de waterleiding van nummer 12, hebben ze ook stromend water op 143. Wanneer die gaten precies zijn gemaakt, weet de vrouw niet meer. Wel dat die Hare Krishna’s er een ‘onvoorstelbare rotzooi’ van maken. Zo loopt een keer het souterrain geheel vol water. Ook stichten ze brand op de binnenplaats. Hoe lang die Hare Krisha’s 143 gebruikt hebben, is onduidelijk. Een vrouw die vanaf september 1974 op het kantoor op 145 werkt, verklaart dat er in haar tijd niemand heeft gewoond.
De kranten brengen de vondst van het lijk de volgende dag, 12 januari. Ze schrijven dat de politie vermoedt dat er sprake is van een misdrijf. Het zijn korte berichten, gebaseerd op een persbericht van de politie. En toch slagen journalisten erin van die vloerbedekking een stuk textiel te maken en zelfs een matras. Die tuinslang hebben ze dan wel weer goed. En ook dat sectie moet uitwijzen of de overledene een man of vrouw is.
Een man, stelt de bekende patholooganatoom dr. Jan Zeldenrust vast. Zijn schedel vertoont geen breuken; de inhoud ervan omschrijft Zeldenrust als… bruin beslag. De onbekende weegt nog maar 13 kilo en 300 gram. Hij is gemummificeerd, ingedroogd. Er is van hem weinig meer over dan botten en enkele stukken huid. In het textiel eromheen zitten duizenden insecten. Dode en levende. Maar stinken doet hij niet meer. Het Kelderlijk wordt hij gedoopt. Kelderlijk ligt op z’n zij, alsof hij slaapt. Een beeld dat wordt versterkt doordat het lijkt alsof hij zijn duim in z’n mond heeft.
Zijn leeftijd wordt geschat op 20, 22, 23 jaar. Kan ook 19 zijn. Zijn linkerdijbeen is 49 centimeter lang, het weegt 735 gram. Zijn voeten zijn 24 centimeter lang. Schoenmaat 38. Klein, dus. Zeker voor zijn lengte: 1,83 meter. In de bovenkaak links ontbreken twee kiezen, nummer 26 en 27. Die zijn getrokken. Rechts zit bij 16 een fistel. In de onderkaak ontbreken links 35, 36 en 37; die zijn ook getrokken. Rechts is 46 getrokken; 48 ontbreekt. Maar dan kan een niet doorgekomen verstandskies zijn. Tussen de rechterhoektanden 43 en 44 zit een ruimte. Hij heeft geen vullingen. Een slecht gebit kortom, voor iemand van die leeftijd. De man moet volgens Zeldenrust zo’n zes jaar geleden zijn overleden. In 1976 dus. Zeven misschien. Dan zitten we in 1975. En ‘vermoedelijk’ door een misdrijf. Althans, dat woord gebruikt het hoofd van de Moordbrigade in een ongedateerd proces-verbaal.
Hij draagt een horloge van het Zwitserse merk Bourbon (Super de Luxe) en twee ringen, één om zijn linkerpink en één gouden zegelring om zijn linkerringvinger. Was hij links? Of juist rechts? Zijn pantalon leert dat de man vermoedelijk uit Duitsland komt, althans een land waar Duits de voertaal is. De broek is namelijk vollwaschbar. Ook heeft hij diverse tatoeages, waarvan één in het Duits. Die staat op zijn rug: een hand met een kaars in de palm en de tekst: Der Teufel soll mein Führer sein (De duivel zal mij leiden). De politie bezoekt dus diverse tatoeëerders, die het erover eens zijn dat die duivel door een amateur is gezet. Tatoeëerder Henk Schiffmacher uit Amsterdam-Oost zegt dat dergelijke tatoeages in Duitse gevangenissen worden gemaakt en wel door gedetineerden. Sommigen hebben van de motor van een platenspeler een machientje gemaakt. Het klinkt de rechercheurs unheimisch in de oren, maar niet onwaarschijnlijk. Op het rechterbeen is een vlinder aangebracht, op de rechteronderarm een hartje en op de linkeronderarm een indianenhoofd. Volgens dr. Zeldenrust heeft Kelderlijk er te lang gelegen om zijn vingerafdrukken nog te kunnen nemen.
Interpol Wiesbaden laat desgevraagd weten dat in West-Duitsland niemand wordt vermist die aan het opgegeven signalement voldoet. Zeldenrust noteert nog dat in de huid van de rug van Kelderlijk twee gaten zitten. Maar of die van steken met een mes of iets dergelijks afkomstig zijn, kan hij niet meer vaststellen. Hij houdt een overdosis of een natuurlijke dood ook voor mogelijk. Domweg omdat hij geen van de mogelijke doodsoorzaken kan uitsluiten. De chef van de Moordbrigade houdt het evenwel op een misdrijf.
Gedumpt na zijn dood
Wie is Kelderlijk? Niemand die het weet. Er komen wel tips binnen, maar de opgegeven vermisten blijken nog te leven of zijn spoorloos. Daarom schakelt de politie de pers in, een journalist van de Volkskrant. Op 26 juni 1982 brengt het ochtendblad een paginagroot verhaal. De verslaggever spreekt onder anderen met Zeldenrust en Cees Hageman, brigadier bij de Moordbrigade. Ze schetsen het volgende scenario. Vastgesteld is dat een dichtgemetselde deur in de achtergevel van Oudezijds Achterburgwal 143 (het voorhuis) is ingedrukt – en wel vanaf de binnenplaats, want de bakstenen lagen binnen. Ook is vastgesteld dat het muurtje in die deuropening vanaf de binnenplaats weer is opgemetseld. Dat is te zien aan het metselwerk. Verder is vastgesteld dat aan de stenen die naar binnen zijn gedrukt, vezels zitten die overeenkomen met vezels op kledingstukken gevonden nabij het slachtoffer. Vollwaschbar en zo. Met andere woorden: die gemetselde deur werd ingedrukt, het lijk door het gat geduwd en in een stuk vloerbedekking gerold. Dat pakket werd met een waterslang dichtgeknoopt, in die nis gelegd en bedekt met vodden, stoelen, stretchers, een fietsframe, deuren… Vervolgens werd het gat in de deuropening vanaf de binnenplaats weer dichtgemetseld. Kastje open, poppetje erin, kastje dicht. Conclusie: “Dit zou erop duiden dat de jongen niet in de kelder is overleden, maar er na zijn dood is gedumpt.” En alleen de bewoners van de Bethaniëndwarsstraat 12 konden de binnenplaats betreden. Dus…
Helaas kunnen de huidige bewoners van dat pand de politie niet verder helpen. Dan stelt de verslaggever de cruciale vraag: waaraan is ‘de jongen’ overleden? Doodgeschoten, doodgestoken, doodgeslagen? Dr. Zeldenrust: “Ik weet het niet, hoewel ik die mogelijkheden vrijwel uitgesloten acht. Ik heb namelijk geen sporen van geweld aangetroffen. Een overdosis verdovende middelen? Zou kunnen. Het kan ook een natuurlijke dood geweest zijn, een infectie bijvoorbeeld.”
Cees Hageman sluit zich aan bij Zeldenrust: mogelijk is het slachtoffer een natuurlijke dood gestorven en ‘door anderen met wie hij optrok’ verstopt om de groep niet in opspraak te brengen. De verslaggever van de Volkskrant is niet geheel wakker. Hij stelt niet de vraag: “Pardon? In uw persbericht van kort na de vondst van het lichaam staat dat er sprake is van een misdrijf. Weliswaar vermoedelijk, maar toch!” Dat zou Cees Koring van De Telegraaf en zijn jonge collega Peter de Vries (die R. is van na 1982) niet zijn overkomen. In plaats daarvan mag Zeldenrust een paar minicolleges geven: “Bij een vrouw maken de onderste delen van het rechter- en linkerschaambeen een stompe hoek. Bij een man een scherpe. En deze was scherp.” Een man, dus. En: “Het kraakbeen, dat elk mens bij de geboorte heeft, gaat in de loop der jaren over in beenweefsel. Bij elke leeftijd horen bepaalde verbeningsfasen. Met enige fantasie is dit te vergelijken met jaarringen, die aangeven hoe oud een boom is.” Rond de 20 dus.
Ook spreekt de verslaggever met de rechercheurs die een dag na de vondst van Kelderlijk het pand hebben doorzocht. “Ze hebben dagenlang in het huis stille getuigen verzameld, in totaal vijf huisvuilzakken vol.” Vlak bij het lijk hebben ze een lege doordrukstrip van medicijnen gevonden en onderzoek heeft uitgewezen dat die medicijnen in 1977 zijn geproduceerd.
Is de man dus in of na 1977 overleden? De verslaggever van de Volkskrant spreekt ten slotte met een medewerker van de gemeente Amsterdam, die meldt dat de krakers hem eens hadden gebeld met de mededeling dat ze iets aan de riolering moesten doen, want het stonk beneden zo… Kraken, en nog klagen ook.
Toilet van een sekstent
Een man leest het artikel in de Volkskrant en benadert de politie. Maar hij wil anoniem blijven – en zo wordt hij ook in het dossier Kelderlijk opgenomen. Hij opent zijn getuigenis met: “Vanaf 1975 kan ik met zekerheid verklaren.” Kennelijk woonde hij daarvoor niet in de Bethaniëndwarsstraat, want over die straat gaat zijn verklaring. Over nummer 12 om precies te zijn. Hij meldt dat op de begane grond van nummer 12 een bakkerij zat. Aan de achterzijde was de oven. De bovenverdiepingen was gekraakt door Hare Krishna’s. Zijn formulering verraadt weinig sympathie voor die lui: “Mensen in van die lappen.” Op dat moment zit er al een gat in de achtergevel van Oudezijds Achterburgwal 143. In dat gat zit een deur of die staat er los voor. Pas veel later – ‘in 1976 of 1977’ – hebben ‘ze’ (maar wie weet hij niet) dat gat dichtgemaakt.
Hij ziet ook dat die Hare Krisha’s op enig moment spullen verbranden op de binnenplaats, waaronder een matras. Dat vindt hij raar. Ze hadden die spullen toch gewoon hij het grofvuil kunnen zetten? Er lopen ook Duitse jongens rond. En die gebruiken drugs.
Benieuwd naar de rest van het artikel? Lees het in de nieuwste Panorama of bekijk het op Blendle.
- ANP, Politie, Stadsarchief Amsterdam e.a.