Egypte, zaterdag 4 november 1922. Het is, ondanks de herfst, bloedheet in de Vallei der Koningen. In dit woestijnlandschap, onder archeologen bekend als ’s werelds grootste mausoleum, vonden duizenden jaren geleden de Egyptische farao’s hun laatste rustplaats. De bevolking beschouwde hen als halfgoden, ‘schakels’ tussen de goden en het volk. Ze werden begraven te midden van ivoor en goud, in tombes diep verborgen onder het woestijnzand.
Maar wat doet de Britse archeoloog Howard Carter in deze vallei? Immers, de graftombes van alle Egyptische farao’s zijn al gevonden. Dat wil zeggen, op één tombe na. Enkel die van de dan nog grotendeels onbekende farao Toetanchamon is nog onontdekt. Sinds zijn naam in 1905 werd aangetroffen op enkele gevonden relikwieën in een tempel in Luxor, is Carter op zoek. En samen met hem een heel legertje andere egyptologen. Maar naarmate de tijd vordert, houden zijn collega-archeologen het een voor een voor gezien. De tombe van Toetanchamon is onvindbaar, zo luidt de algehele consensus. Er valt niets nieuws meer te ontdekken in de Vallei der Koningen. En Carters expedities dan? Verspilde tijd, vinden zij.
Graven, graven, graven
Maar Carter denkt daar heel anders over. Hij is koppig en wil van geen opgeven weten. Ergens in deze vallei, op dit immense kerkhof in het hart van Egypte, moet Toetanchamon liggen.
Carter besluit zijn zoektocht strikt methodisch aan te pakken. Hij wil de Vallei der Koningen hectare voor hectare onderzoeken, geen enkele zandheuvel mag worden overgeslagen. Een bijna onbegonnen karwei. Immers, toentertijd bestonden er nog geen graafmachines, laat staan speciale apparatuur om holle ruimtes onder het zand te ontdekken.
Carter rest dus niets anders dan graven, graven en nog eens graven. Elke expeditie laat hij een slordige honderd Egyptenaren duizenden en duizenden tonnen zand verplaatsen. Zo rijgen de jaren zich aaneen. Het levert Carter niets op, behalve dan vele hectares aan teleurstelling. Ook gooit de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) roet in het eten. Carter moet in dienst. Hij werkt gedurende de oorlogsjaren voor de Britse inlichtingendienst in Caïro. Daar kunnen ze zijn kennis van de Egyptische taal goed gebruiken.
Na de oorlog gaat Carter weer stug verder. Bijna tegen beter weten in, bespot door collega’s.
Het zijn, buiten de lange werkweken om, eenzame jaren. Dus koopt hij een kanarie om hem thuis gezelschap te houden. Af en toe neemt hij het vogeltje mee naar opgravingen, als mascotte.
Wie weet brengt het geluk.
Ook al gelooft de archeologische wereld niet in Carter, één iemand blijft hem trouw. Lord Carnarvon, een schatrijke Britse amateuregyptoloog die al sinds 1907 bereidwillig al Carters zoektochten naar de tombe van Toetanchamon financiert.
Beide mannen leerden elkaar kennen door het feit dat Carnarvon behalve van de Egyptische mythologie ook van snelle bolides hield. Tijdens een van zijn races crashte hij en werd uit zijn wagen geslingerd. Het maakte hem tot een man met een broos gestel. Omdat Carnarvon zo rijk was, raadden zijn dokters hem aan vaak de Britse kolonie Egypte te bezoeken, voor het warme klimaat. Daar ontmoette hij dus Carter. Beide mannen raakten bevriend en Carnarvon besloot hem te sponsoren. Maar na vijftien jaar geld in een ogenschijnlijk bodemloze put te hebben gesmeten, wordt het ook hem te gortig. Begin 1922 vertelt hij Carter dat het zo niet langer kan. Het manische graven naar iets wat waarschijnlijk nooit gevonden zal worden, moet nu maar eens stoppen; het is out of control. Maar Carter smeekt hem: nog één expeditie. Eentje. Het is een wilde, wellicht onverstandige gok. Dat weet Carnarvon ook.
Toch stemt hij toe.
Magische cobra
Op 1 november 1922 start de laatste expeditie. Drie dagen later ziet de jongste bediende van Carters team, de waterjongen, iets vreemds. Onder het werkpuin van het graf van een andere farao, Ramses de Zesde, is plots een trede zichtbaar, half verborgen in het zand. Carter en zijn mannen beginnen opgewonden te graven. Nog een trede wordt zichtbaar.
En nog een. En nog een. Als alle zestien treden zijn uitgegraven, stuiten Carter en zijn team op een gepleisterde en verzegelde deur, met daarop in hiërogliefen de tekst: “Hier ligt Toetanchamon.” De vijftien jaar graven zijn niet voor niets geweest. Carters doorzettingsvermogen is beloond!
Maar hij kan de deur nog niet openen. Hij heeft zijn vriend en geldschieter Carnarvon beloofd dat die erbij mag zijn. Dus stuurt Carter een telegram naar Engeland met de korte tekst: “AT LAST, HAVE MADE WONDERFUL DISCOVERY IN THE VALLEY...” Carnarvon, die net in zijn landhuis aan de thee zit, besluit direct te vertrekken.
Nadat Carter het telegram verzonden heeft, wacht hem thuis een onaangename verrassing. Zijn kanarie blijkt opgegeten door een cobra. Enkel wat veren zijn de stille getuigen. Carters Egyptische bediende weet het zeker: dit kan geen toeval zijn. De farao is gekomen en heeft de kanarie, het symbool van de hoop, opgegeten: “Dit is een voorteken, meester. Een omen. Alstublieft, open de tombe niet?” Immers, uitgerekend de magische cobra is op bijna elke afbeelding van farao’s te zien. Maar Carter maakt een wegwerpgebaar en antwoordt slechts: “Zorg er nu maar voor dat die verdomde cobra niet meer in huis kan komen.”
Rijkste koningsgraf ooit
Het kost Carnarvon uiteindelijk tweeënhalve week om Egypte te bereiken. Beide heren laten er geen gras over groeien. Direct na aankomst forceren ze de verzegelde deur. Elk met een kaars in de hand, Carter voorop, betreden ze de ruim 3200 jaar oude tombe. De ogen van Carter blijken het snelst aan het donker gewend.
Benieuwd naar de rest van het artikel? Lees het in de nieuwste Panorama of bekijk het op Blendle.
- ANP, Bruno Press, Time Life Pictures, Hulton Archive