Kort nadat jij was gestopt als undercoveragent besefte je dat je niet meer uitgerust was voor het normale leven. Dat is nogal wat.
“Maar zo was het ook. Ik bedoel: zes jaar lang heb ik onder hoge druk moeten presteren en was ik – nadat ik 32 weken lang ben getraind voor de meest bijzondere confrontaties – continu bezig met gevaar en scherpte. Dát was mijn leven. Een extreem leven zonder grenzen, regels, angst en ontzag. En dat kon ik niet even uitzetten.”
Hoe kwam dat tot uiting?
“Ik heb geen geduld. Zo weet ik nog goed dat ik een dienst draaide met de operationeel leidinggevende, de Officier van Dienst Politie. We reden die avond van opstootje naar opstootje, van relletje naar vechtpartij. Normaal treed je dan de-escalerend op. Maar wat deed ik, toen ik zag dat twee dronken gasten mijn collega’s lastig vielen?”
Je pakte ze meteen aan?
“Ja, in plaats van de rust te bewaren, pakte ik een van die gasten heel stevig vast en schopte hem letterlijk de politieauto in. Dat klinkt alsof ik als een volslagen debiel de wereld was ingestuurd, maar dat was het natuurlijk niet. Ik liet me het alleen niet meer vertellen door anderen. Ik ging mijn eigen weg. Zo was ik gevormd.”
Heb je het inmiddels al wel kunnen terugzetten?
“Deels. Want helemaal terugzetten gaat niet meer gebeuren. Wat ook niet zo gek ik. Je ziet het bij veel specialisten, tot aan de brandweer aan toe. Die hebben dat allemaal.”
En dus leef je nu nog steeds to the max?
“Ja, als ik sport, ga ik niet een klein rondje lopen, maar minstens tien kilometer. En als ik bier drink, blijft het niet bij één glas, maar drink ik maximaal. Natuurlijk, het heeft me veel gebracht, veel kennis en vaardigheden, maar het heeft me ook veel onrust gegeven.”
In je boek omschrijf je het leven in De Kooi als een rollercoaster. Hoe spannend was het dan?
“Het leven an sich was niet spannend. Het werk was spannend. Dat kwam omdat we een eenheid waren die werd ingezet in grote onderzoeken, met een hele hoge gevaarzetting. Of zoals ik weleens gekscherend riep: wij zaten op Champions League-niveau in de strijd tegen de georganiseerde misdaad.”
De zware jongens dus.
“Ja, dan moet je inderdaad denken aan kopstukken als Willem Holleeder, Stanley Hillis, Gwenette Martha en Paja M. En reken maar dat zij, wanneer ze ergens in een bepaalde setting aanwezig waren, een vuurwapen bij zich hadden. En je weet dat deze gasten de politie helemaal niet aardig vinden. Dus mochten zij ons zien of betrappen, dan weet je dat het een confrontatie gaat worden.
Daarom was falen ook geen optie.
“Ik vergeleek het weleens met een verloskundige. Die mag de baby ook niet laten vallen. Daarom moest je constant scherp zijn. En wat ook meespeelde: je wist nooit wat de week zou brengen. Of hoe zwaar het zou worden.”
Maar hoe gevaarlijk of spannend het ook was, je genoot wel.
“Ook omdat het afwisselend was. Want het ging niet alleen om liquidaties, drugshandel, terrorisme, gijzelingen en ontvoeringen, maar ook om moorden die onoplosbaar leken. En dat dag in, dag uit. Zo was er iedere nacht wel een verzoek.”
Voor alle duidelijkheid: jullie verrichtten geen aanhoudingen, maar waren puur aangesteld om – in het diepste geheim – het laatste bewijsstukje binnen te halen.
“Ja, wij waren een eenheid die op technisch én tactisch gebied ondersteuning leverde aan de rechercheonderzoeken. En dat deden we op een manier die anders was dan voorheen, met de nieuwste afluisterapparatuur, zoals het plaatsen van een peilbaken. En dat moesten we op een manier plaatsen zodat niemand er achter kwam.”
Voor deze functie werd een select groepje mensen getraind om de zwaarste criminaliteit te bestrijden. Waarom kozen ze voor jou?
“Omdat ik het type was die afstand kon doen van de politiecultuur. En ik heb een vlotte babbel, ben mentaal sterk en kan me goed bewegen. Ik kan nog geen spijker in de muur slaan, maar je kan me wel, waar dan ook, ergens naar binnen sturen.”
Toen je werd klaargestoomd voor deze functie, wist je aanvankelijk niet waarvoor je werd opgeleid. Hoe lastig was dat?
“Het was lastig voor iedereen, zelfs voor diegenen die ons trainden. Omdat het een totaal nieuwe eenheid binnen de politie was, wisten zij aanvankelijk ook niet hoe ze het ons aan moesten leren.”
Maar nooit getwijfeld, ook niet toen je doorkreeg waarvoor je werd klaargestoomd?
“Nee. Voor het uitschrijven van bekeuringen was ik natuurlijk niet bij de politie gegaan. Ik heb altijd al wel dat avontuurlijke in me gehad. En dit was voor mij een next level. Natuurlijk, een job als AT’er (lid van het arrestatieteam, red.) of infiltrant is ook mooi. Maar dit – een job waar je niet alleen afluisterapparatuur en camera’s in auto’s of boten plaatst, verkenningen doet in huizen van topcriminelen of undercover gaat om informatie in te winnen – is toch de natte droom van een politieagent? En wat het natuurlijk ook interessant maakte: niemand wist hiervan.”
Zelfs je vrouw niet.
“Nee, maar ze had natuurlijk wel een vermoeden. Ik bedoel: ik kwam constant met een andere auto thuis. En als er een grote aanhouding was, kort nadat ik drie dagen niet thuis was geweest, wist zij natuurlijk wel hoe laat het was.”
En op verjaardagen? Wat zei je dan?
“Oh, ik was van alles, tot een lollyverkoper aan toe. Ik kon natuurlijk niet zeggen dat ik bij de DSRT zat. Het moest wel geheim blijven.”
En de criminelen? Wisten die dat deze eenheid bestond?
“Geen idee of ze exact wisten wat we deden, maar die gasten hielden er natuurlijk wel rekening mee dat er iets kon gebeuren. Willem Holleeder ging natuurlijk niet zomaar met Willem Endstra op dat bankje op de Apollolaan zitten. Dat deed ie niet omdat het daar zo lekker zonnig was. En wat te denken van Stanley Hillis. Als hij ergens naar toeging, zette hij altijd jongens andersom op de achterbank. Zodat ze konden zien of ze niet werden gevolgd.”
Maar hoe geheim de eenheid ook was, toch kom je nu met een boek.
“Dat hoor ik nu wel vaker. Zo van: mag je dit allemaal wel zeggen? En breng je hiermee niemand in gevaar? Nee, hoor. Omdat er nog altijd een paar zaken lopen, heb ik natuurlijk niet alles verteld. Zoals ik al zeker geen procedures heb beschreven of hoe wij een operatie hebben ingericht. Verder zie je het ook al veel in series terug. Neem The Wire of Fauda. Alles wat ik beschrijf, zie je daar al terug. En dat niet alleen: de politie is de laatste jaren steeds transparanter geworden, ook over de afluistermethodieken. Dat zag je laatst niet alleen na die aanhouding van Martien R., de Godfather van Oss, maar ook op dat vakantiepark in Weert toen zes Arnhemmers werden gepakt, nadat ze dat hele huisje vol afluisterapparatuur hadden gehangen en een infiltrant de wapens liet leveren.”
Sommigen noemen dat uitlokking.
“Dat werd bij RTL Boulevard gezegd. Of het wel goed was wat die gast had gedaan? Man, die gozer is een held! Met gevaar voor eigen leven had hij een aanslag op de Gay Pride voorkomen. Die verdient toch juist lof? Ook daarom besloot ik met dit boek te komen. Om te laten zien dat heel wat mensen hun leven inleveren om de misdaad te bestrijden. Dat mag best weleens verteld worden, vind ik.”
Wat denk je? Wat zou er zijn gebeurd als deze unit niet had bestaan?
“Dat is heel lastig om aan te geven, maar ik weet wel dat het toepassen van bijzondere onderzoeksmethodieken heel veel winst heeft opgeleverd in de onderzoeken. En dat er daardoor een enorme slag is gemaakt in de opsporing.
Al is het natuurlijk niet zo dat de opsporing in Nederland niks voorstelde. Moet je kijken hoeveel er al werd opgelost. En hoeveel terreuraanslagen er zijn voorkomen. Het was alleen wel noodzakelijk om een extra stap te maken. Anders had je zonder meer een aantal slagen gemist.”
Toch liep iemand als Ridouan T. wel heel lang vrij rond.
“Dat hoorde ik ook steeds. Maar hey, alle liquidaties eromheen waren wel opgelost. En daar hoor je niemand over. Alleen dat Ridouan T. nog steeds op vrije voeten liep. Maar dat had er echt niet mee te maken dat ze niet wisten waar hij zat. Dat wisten ze dondersgoed. Dat ze hem niet eerder konden pakken, had puur te maken met in welk land hij zat. Maar dat hoor je dus niet.”
En dat stoort je?
“Ja, enorm. Zoals ik me ook mateloos stoor aan de media."
En niks was gek genoeg voor jullie.
“Nee. Om de laatste stukjes bewijslast te vinden, braken we zelfs bij een bank in.”
Vond je dat on-Nederlands?
“Nee, het was nieuw in Nederland. Maar daar vroeg de opsporing ook om. Die moest vernieuwen. Ook omdat de criminaliteit zich bleef ontwikkelen.”
Angst kende je nauwelijks, schrijf je. Ooit echt bang geweest?
“Nee. Dat gevoel had ik zelfs niet die keer dat we in het Spijkerkwartier in Arnhem – waar we werden ingezet in het onderzoek naar de daders van de Posbankmoord – werden overlopen en ik met getrokken wapen in een bosje lag. Je weet namelijk wat het risico is. En dat leer je ook. Je moet op alles kunnen anticiperen. Want zij hebben de regie, niet wij.”
Hoe mooi je het ook vond, toch besloot je na zes jaar te stoppen.
“Ik zocht rust. Verder was ik klaar met de wereld die me afstompte. Het was natuurlijk ook een aanslag op mijn privéleven. Zo was ik inmiddels al gescheiden en kon ik niet altijd bij mijn gezin zijn.”
Je schreef letterlijk: Stanley Hillis had voorrang boven voetballen met mijn kind.
“Als je piket hebt – en dat was vrijwel elk weekeinde – en je wordt gevraagd om meteen te komen, kon je niet zeggen: ik kom wat later. Nou, leg dat je zoon maar eens uit. Dat kan dus niet. Omdat je er met niemand over mag hebben. En dan voel je je schuldig, hoor.”
Is het dat allemaal wel waard geweest?
“Dat is de vraag. Zo heb ik bijvoorbeeld nooit op het terras van het weer kunnen genieten, zoals anderen dat wel konden. Nu pas merk je wat het belang van het leven is. Al betekent niet dat ik spijt heb, zeker niet. Ik heb namelijk ook veel mooie dingen gedaan. Alleen, met de wetenschap van nu had ik het wel wat anders aangepakt.
Dat is ook de boodschap die ik met mijn boek wil meegeven. Zorg voor de balans. Want geloof me: er gaat niks boven je familie. Daar ben ik nu wel achter.”
- Paul Tolenaar