Hij wijst vanaf het terras van café De Zon naar de nog net zichtbare vlaggen van een viskraam op de Amsterdamse Nieuwmarkt. “Die visboer heeft een kraam voor me geregeld. Die komt hier voor de Waag te staan, tegenover het café. Prima geregeld,” zegt Hugo Broers lachend.
“Mooi kleedje erop, stapel boekies. Nee joh, die kraam stinkt niet naar vis, ik krijg een schone. Het wordt hartstikke druk. Iedereen komt. Dat past niet allemaal in het café, dus doen we het buiten.” Op 19 maart, tussen elf en vier uur zal Broers zijn biografie Penoze Hugo presenteren. Waar anders kan dat beter dan in hartje Amsterdam, tegenover zijn stamkroeg, in de wijk waar hij zelf opgroeide? Inmiddels woont hij in de Bijlmer, bij de Johan Cruijff Arena, maar hij komt nog elke dag in zijn oude buurt en hij kent er iedereen. Ook al is het pas elf uur ’s ochtends op een doordeweekse dag, Broers onderbreekt het gesprek op het terras enkele malen om een bekende gedag te zeggen. “Jij wilde nu afspreken, ’s avonds is het hier helemaal een bende,” grapt hij. “Leuk man.”
“Ik had deze hele buurt kunnen kopen met het geld dat ik heb verdiend,” zegt hij om zich heen kijkend. “Op mijn 19de was ik al miljonair, maar dat geld was zo weer op. Ik werd niet voor niets Robin Hood genoemd: ik deelde altijd alles. Als ik een kilo had, gaf ik de helft weg. Voor dat hosselen had ik een ploeg van negen man. Alles wat ik verdiende, ging dus door tienen. En we maakten meteen alles op. Dat was het mooiste van alles. Je moet niet alleen hosselen, maar er ook van genieten. We dachten toch dat we de volgende dag weer evenveel zouden verdienen, dat het altijd zo door zou gaan.”
Broers vertelt zijn persoonlijke verhaal alsof het een spannende serie betreft die hij de vorige avond heeft gezien. Of als een goed gangsterboek. Van het boodschappen doen voor prostituees op de Wallen op jonge leeftijd naar de eerste stappen in de drugshandel. Ripdeals, steekpartijen, bankovervallen en zelfs doodslag: er komt geen grimas op zijn gezicht terwijl hij zijn verhaal doet. Hij is een vrolijk mens, zegt hij, en zet elke dag op zijn Instagramaccount (penozehugobroers okedan100) ‘een vrolijke boodschap aan mooie mensen’.
Pijn heeft hij zeker gekend, erkent Broers, maar niet als het om zijn leven als penozefiguur gaat. “Ik was een heel lieve jongen. En een keiharde. Maar dat word je vanzelf als je elke dag door je vader wordt geslagen. Dan voel je geen pijn meer en ga je de verkeerde kant op. Maar ik pakte alleen foute mensen. Als ik een cadeautje moest geven ( jargon voor een rekening vereffenen, red.) voor een ander, ging ik eerst verifiëren of het echt om een teringlijer ging. Was het antwoord ja, dan gaf ik die gast een cadeautje. Oké dan. Maar als ik het er niet mee eens was, deed ik het niet. Ik ben altijd eigen baas geweest, heb voor niemand gewerkt.”
Half miljoen van Endstra
Er loopt een bekende voorbij en dus is Broers even afgeleid. “Hé Peter, de 19de heb ik hier een kraam met mijn penozeboek. Vlaggen erbij, dit en dat. Je moet ook komen. Hoe gaat het trouwens met je moeder?”
“Mooie mensen komen hier voorbij,” zegt hij als hij na het korte onderhoud met zijn gedachten weer bij het interview is. “Tja, ik doe die presentatie ook hier voor Martin. Hij was de uitbater van het café. Hij is vorig jaar overleden. Dat doet pijn. Ik vergeet een vriend niet, ook al zit ie in de hemel. Als de fotograaf zo komt, moet ie wel even een foto van mij met Martin maken. Zijn foto hangt boven de bar.” Broers tikt op zijn hart. Dat is groot, zegt hij. Er is ruimte voor heel wat mensen die hem ontvallen zijn. Vrouwen met wie hij dacht oud te worden, gabbers uit de buurt en uit de bajes die geliquideerd zijn. Onder wie topcriminelen als Klaas Bruinsma en Cor van Hout. Broers was hun bodyguard in de bajes, net als voor de tot levenslang veroordeelde Willem Holleeder. Zoals hij ook de beveiliging deed bij de uitvaart van Sam Klepper.
“Cor van Hout was een heel lieve gozer,” zegt hij, weer met zijn hand op zijn borst slaand. “Hij zit ook in mijn hart. Ik leg vaak nog een bloemetje neer bij ’m. Dat ga ik binnenkort weer doen. Maar hij was geen echte penoze, kwam niet van de straat, zoals ik. Je kon hem zo onderuithalen, dus had hij iemand nodig die hem beschermde in de bajes.”
Ze komen allemaal voor in zijn boek. Zo ook de eveneens geliquideerde Willem Endstra, die Broers op een gegeven moment vroeg Willem Holleeder zo’n cadeautje te geven. Broers kon er een half miljoen gulden mee verdienen, maar hij bedankte. Holleeder was een goede gozer en, zo liet hij Endstra weten: “Gabbertjes maak je niet af. Ook niet voor veel geld.”
Zwangere vrouw
Broers heeft een vriend meegenomen naar de afspraak op de Nieuwmarkt en geint wat de man allemaal met de pen kan doen die op tafel ligt. Hij doet aan oosterse vechtsporten, zegt Broers en slaat zijn vriend hard op zijn schouder. Het is gezellig én bovenal veiliger om met z’n tweeën op te trekken. “Je weet nooit wie je tegenkomt. Als het boek uit is, gaan we samen het land door om te signeren.” Nee, bang dat hij zelf geliquideerd zou worden, is Broers nooit geweest. Je bent veilig zolang je je aan de codes houdt, stelt hij. Dus van vrouwen, kinderen en dieren afblijven. En niet iemand een cadeautje geven waar een kind bij is. En niemand verraden. “Dat hebben ze (de politie, red.) me vaak genoeg gevraagd. Kansloos. Of het moeilijk voor me was me aan de codes te houden? Nee joh, dat zit in me. Ik heb niets verkeerd gedaan, bemoei me niet met anderen. Dat is heel belangrijk.”
De waarde van sommige codes heeft hij zelf ook ondervonden door ze op jonge leeftijd te breken. Zo overviel hij drie keer een bank (‘banken en verzekeraars zijn de ergste criminelen’), waarbij het onvermijdelijk was dat hij vrouwen zou treffen als hij met zijn ‘ketser’, een afgezaagd hagelpistool, naar binnenliep. “Ik moest de manager hebben, voor het geld, meer niet. Nooit hebben we een zwangere vrouw op de grond laten liggen of de stok onder een gehandicapte vandaan getrapt. Maar die derde keer begonnen volwassen mensen te janken. Toen ben ik ermee gestopt en lekker verdergegaan met hosselen. Gasten die dan alsnog doorgaan, hebben schijt aan mensen. Dat heb ik niet. Ik hou van mensen.”
Op 17-jarige leeftijd overviel hij een vrouw thuis, in Amstelveen, zo vertelt hij in zijn biografie. Broers begint te lachen. “Joh, ik was nog jong. De vrouw wilde zelfs haar sieraden geven, maar ik wilde alleen geld. Ze heeft me daarna nog bij de tram afgezet. Ik ben achterin ingestapt en voorin er weer uit. Ik pakte mijn fiets terug naar Amsterdam en zag op een gegeven moment die tram stilstaan met politie eromheen. Ik zwaaide nog even. Maar ik heb die nacht niet geslapen. Ik had er echt spijt van. De volgende dag ben ik het geld terug gaan brengen. Was de politie net op bezoek, haha.”
Stukkie zwemmen
Twee toeristen kloppen op de deur van een toko op de hoek van de Zeedijk. Broers ziet ze staan. “They are still closed,” roept hij, waarna het tweetal verder loopt. “Toch lullig als ze hier nog een halfuur voor een dichte deur staan. Je moet een beetje voor de mensen zorgen.”
Het door corona minder toeristische centrum van Amsterdam is niet hetzelfde als dat van de jaren 70. Vijftig jaar geleden was het altijd feest op de Wallen, zegt Broers, die wandelingen door zijn oude buurt organiseert. In zijn boek schrijft hij: “Als ik er niet was geboren, zou ik er naartoe zijn verhuisd. Maar dat oude, gemoedelijke Amsterdam is er niet meer. Soms voelen mijn herinneringen en wandelingen bijna als een ode aan een stad die aan het verdwijnen is. Ook van mijn soort penoze, die als vanouds bij de Wallen hoorde, is niet veel meer over. Het is nu netter, gerenoveerd.”
“Vroeger was het een ouwe klerezooi, maar er was veel liefde. Wat ik al aangaf: als je honger had, kreeg je wat te eten. Boeven waren vroeger netjes. We speelden een kat-en-muisspel met de politie. Met elkaar. Dat was mooi. Kijk, als je geld leent, moet je terugbetalen. Logica. Als je dat niet deed, kwamen we met een Amerikaan (grote auto, red.) langs en gooiden we je in de kofferbak – desnoods recht voor het politiebureau in de Warmoesstraat – en namen we je mee. Om een stukkie te zwemmen of een beetje te hangen aan een boom. Nou, dan betaalde je wel. Het is een schuld, die hoor je terug te betalen. Ik was een goeie in ophalen. Dat ben ik nog steeds, haha. Ik in nog steeds incasso’s en doe beveiliging. Maar nu praat ik eerst. Met al die camera’s en telefoons kun je niets meer uithalen.”
“Vroeger dachten de mensen ook aan elkaar, dat zie je niet meer,” gaat hij verder. “Als penoze hielpen we de buurt. We waren buurtopletters; Frits van de Wereld, Zwarte Jopie de Vries, Henk de Vries van The Bulldog.
Ze letten op in de buurt. Als iemand niet te eten had, gaven we die mensen te eten. Mijn moeder was ook zo. Santa, een halfItaliaanse. Dan maakte ze een grote pan spaghetti, en die moest ik naar families brengen waarvan de moeder aan de drugs zat of de vader aan de alcohol. Daar heb ik ook mijn jongens uitgezocht om de boodschappen voor de hoeren te doen en te hosselen.”
Tijden zijn dus veranderd. Niet alleen op de Nieuwmarkt en in de Warmoesstraat, waar het politiebureau in 2015 de deuren sloot. Van de Bijlmerbajes worden appartementen gemaakt, de uitvalsbasis van de Hells Angels ernaast is weg. “Hier wonen nu yuppen. Iedereen is naar de Bijlmer vertrokken, of naar West. De huren worden alleen maar hoger door dat linkse beleid van Femke Halsema (burgemeester, red.). Nu stijgen door die oorlog in Oekraïne de olieprijzen en gasprijzen ook nog. Ellende.”
Peter R. de Vries
Ook de onderwereld is onderhevig aan grote veranderingen. Zo lijken de codes waar Broers mee opgroeide niet meer te gelden. De criminaliteit is meedogenloos geworden, getuige de moorden op advocaat Derk Wiersum en Peter R. de Vries.
“Nu is het ikke, ikke, ikke en de rest kan stikken. Jammer. Oude vrouwtjes worden thuis overvallen en de tering in geslagen voor een paar tientjes. Waardeloos. Dat hoort niet. Die gasten die dat doen zijn geen gangsters, dat zijn viespeuken. Vieze laffe mensen. Ze schieten elkaar ook kapot voor vijf ruggen. Of voor een nieuwe scooter. Het is een rare zooi.”
De code van het elkaar niet verraden behoort ook tot het verleden. Broers krijgt het woord kroongetuige amper over zijn lippen. “Dat is een smerig woord. Een kroongetuige is niets meer dan iemand die zelf alles heeft geflikt, heeft meeverdiend, boten en villa’s in het buitenland heeft gekocht, maar het niet aankan om te zitten. Dus gaat hij praten. Als iedereen gewoon zijn kop houdt, loopt iedereen vrij buiten. Het ergste is dat ze ook gewoon liegen omdat ze willen dat een ander wel levenslang krijgt. Ik haat ze. Net als pedofielen. Dat lees je ook in het boek, haha. Ik vreet ze allemaal op.”
Wat we niet lezen is wat hij aanvankelijk over Peter R. de Vries heeft geschreven. De vorig jaar vermoorde misdaadjournalist wordt in Penoze Hugo alleen genoemd in verband met de begrafenis van Cor van Hout, waar Broers niet heen ging. Om allerlei redenen. “Ik zat weer eens aan de drugs en ik was nog boos omdat Cor mijn hulp niet had geaccepteerd. En ik vond het niet kunnen dat Peter R. de Vries sprak op zijn begrafenis. Een misdaadverslaggever die warme broodjes wil bakken met criminelen,” schrijft hij in het boek.
Nu zegt ie: “Het is verschrikkelijk wat er met Peter is gebeurd. Uit respect voor zijn familie heb ik de passage over hem geschrapt. Het was leuk geweest als hij het zelf had kunnen lezen, maar ik ga zijn nabestaanden er niet mee confronteren. Weet je wat het is: als iemand iets verkeerd doet, kun je ook zijn been breken op een paar plekken. Dan luistert ie ook wel. Ze hebben zijn moord zelfs opgenomen. Zo nutteloos. En het zijn nog jochies die tegenwoordig die cadeautjes moeten geven. Krijgen ze een paar ruggen voor. Maar ze ontvoeren de verkeerde, schieten in het rond, waar kinderen en vrouwen bij zijn. Dat was in onze tijd niet. Ik sta nog vaak bij de deuren hier in het uitgaansleven. Er komen geen dealers binnen, geen zakkenvullers. En van vrouwen blijf je af. Simpel. Het is allemaal netjes geregeld bij ons.”
‘Het was hij of ik’
Broers is opgestaan en loopt naar de rand van het terras. Ah, weer een bekende. “Dag vriend, ouwe agent. De 19de moet je komen, komt mijn boek uit. Kun je alles lezen.”
“Een ouwe agent van de Warmoesstraat,” verklaart Broers als hij weer zit. “Was toch mijn tweede huis, de bajes. Ik zei toch, ik ken iedereen hier. Maar ga door.”
Hij zat in totaal ruim dertien jaar in de bajes. Het leeuwendeel voor doodslag. Uit noodweer, zegt hij. “Ik was met een vriendje van mijn broer. Die gozer met wie we waren, pakte ineens zijn blaffer. Het was hij of ik. Dus kreeg hij ’t. Eigen schuld, dikke bult. En dat vriendje van mijn broertje heeft me toen verraden, die gluiperd.”
Broers lacht er hard bij en tikt zijn vriend op zijn schouder. “Maar goed, zo heb ik weer heel mooie mensen in de bajes ontmoet. Ik werd altijd lekker nuchter daar. Mijn moeder was daar altijd blij mee. Ze was de liefste vrouw van de wereld, heeft me nooit laten vallen. Nooit. In tegenstelling tot de rest van mijn familie. Daarom ben ik ook dol op moeders. Als ze goed voor hun kinderen zijn, zijn ze ook goed voor hun kerel.”
Broers moeder overleed in 1993. Hij bezocht haar crematie met Willem Holleeder, wat scheve blikken opleverde bij de rest van de familie. In zijn boek schrijft hij daarover: “Met tranen in mijn ogen heb ik een laatste woord uitgesproken. Je hebt me vergeven, zei ik, daarom ben je zo’n mooie, echte moeder. En je was er altijd voor me.”
Vergeven deed hij zelf ook, in het geval van zijn vader, de man die hem stelselmatig sloeg. Tot het moment dat Broers het grootste mes uit de keukenla pakte en hem de boodschap gaf: “Als je me nog één keer aanraakt, maak ik je kapot.” Daarna was het geweld over.
Zijn vader leed aan longkanker en stierf op het moment dat Broers in voorarrest zat vanwege een aangifte van bedreiging. Een verzoek tot verlof om zijn vader nog één keer te zien werd door de gevangenisdirecteur afgewezen. “Ik heb mijn vader vergeven, maar het was verschrikkelijk dat ik niet kon vragen waarom hij me altijd sloeg,” stelt Broers. “Dat doet pijn. Die directeur is ’m overigens gesmeerd daarna. Maar goed ook. Voor hem dan. Ik had het niet erg gevonden een paar dagen extra te zitten, haha.”
Hij is zelf vader, maar over zijn kinderen praat Broers niet. In het boek worden ze ook niet bij naam genoemd en zelden aangehaald.
“Weet je wat het is… Dat doet het meeste pijn, dat ik 13,8 jaar in de bajes heb gezeten en ze daardoor grotendeels niet heb zien opgroeien. Dat mag je opschrijven, verder hebben we het er niet over, oké? En je mag opschrijven dat ik van mijn kinderen hou.”
Pijn slijt nooit
Broers is nu twaalf jaar nuchter. “Ik val en sta op. Ik ben een topper,” zegt hij. Hij begint hard te lachen en zegt nog een keer ‘honderd’, een stopwoordje om zijn net uitgesproken woorden nog eens te bevestigen. “Ik neem alleen een wijntje bij de pasta en af en toe een jointje. Klaar. Ik ben zeer tevreden. Zo is het fijn. Door het schrijven van het boek heb ik veel van de pijn een plekje kunnen geven. Dat is goed, al slijt de pijn dus nooit. Daar heb ik ook een T-shirt van gemaakt: Pijn slijt nooit. Want dat is zo.”
Hij gaat binnenkort naar scholen en kinderbajesen. “Ga ik uitleggen dat het geen nut meer heeft de criminaliteit in te gaan en om drugs te gebruiken. Ik hou van kinderen, van de toekomst. Als ik naar het verleden kijk… Pijn slijt nooit. Ieder huisje heeft zijn kruisje, zeggen ze. Nou, dat van mij heeft er een hele hoop. Ik ben drie keer keihard naar beneden gegleden, maar ik ben ook drie keer keihard opgestaan. Nu glijd ik niet meer. Het nuchtere leven is veel lekkerder. Dan ga je ook met nuchtere mensen om. Die kliek van gebruikers, ik ben er klaar mee. Ik ken een hele hoop mensen die nog een snuifie nemen, het blijven mijn gabbers, maar ik doe geen zaken meer met ze. Maar wel gezelligheid. Ik heb gelukkig nog veel vrienden over. Ook van vroeger, toen we elkaar allemaal hielpen, hier in de buurt. Ik koester ze. En ze komen allemaal de 19de.”
- Clemens Rikken