Iedere dag het nieuws dat echte mannen interesseert
Formule 1

Flikt Max het weer? Dit zijn de veelvraten van het asfalt

Na een bloedstollend seizoen is Max Verstappen de eerste Nederlandse wereldkampioen in de Formule 1. Maar hoe blíjf je kampioen? Kan hij zijn eerste titel prolongeren? Dat is allesbehalve vanzelfsprekend. Enkele groten der aarde, van Fangio tot Hamilton, zijn er niet in geslaagd. Andere asfaltvreters wél. Een overzicht...

Juan Manuel Fangio

Titels: 1951,1954,1955,1956, 1957

Als Argentijn groeit Juan Manuel Fangio op met voetbal. Tijdens zijn diensttijd blijkt dat hij ook verdienstelijk kan autorijden. Zo goed dat ‘El Maestro’ zijn kunsten mag vertonen voor het machtige Alfa Romeo-team. Hij is al 40 wanneer hij in 1951 teamgenoot Farina opvolgt als kampioen. Het jaar daarop heeft Fangio de pech dat er met nieuwe specificaties wordt geracet, waaraan Alfa niet kan voldoen. De titel gaat naar Ferraririvaal Alberto Ascari die er in 1953 als eerste wél in slaagt om een titel te prolongeren.

Maar Fangio is nog niet afgeschreven. In 1954 wint hij het kampioenschap door in één seizoen voor zowel Mercedes als Maserati uit te komen. Fangio heeft een neusje voor winnende teams. Hij pakt zijn derde titel voor Mercedes, de vierde voor Ferrari en zijn vijfde voor Maserati. Fangio presteert bovendien iets wat voor weinig generatiegenoten is weggelegd: oud worden. Wanneer hij in 1995 zijn laatste adem uitblaast, is Michael Schumacher regerend kampioen. Fangio kan niet vermoeden dat uitgerekend deze ‘Schumi’ zijn record van vijf wereldtitels zal verbreken.

Jack Brabham

Titels: 1959, 1960, 1966

Het seizoen 1958 telt slechts elf races en desondanks vier dodelijke ongelukken. Tot overmaat van ramp komt in de winterstop regerend kampioen Mike Hawthorn om bij een verkeersongeluk. Kortom: 1959 biedt mogelijkheden voor aanstormend talent als Jack Brabham. Alhoewel de Australiër slechts twee van de negen races wint, verslaat hij Stirling Moss in de titelrace. Het jaar daarop wint Brabham weer, door Bruce McLaren te verslaan. Daarna moet hij onder anderen Graham Hill, Jim Clark en John Surtees voor zich dulden.

Foto: ANP

In 1966 schrijft Brabham geschiedenis door kampioen te worden in een door hem zelf ontwikkelde auto. Het is zijn laatste rijderstitel, maar het Brabhamteam zal nog jaren voortgaan met legendarische namen als Niki Lauda, Charlie Whiting en Bernie Ecclestone op de loonlijst.

Graham Hill

Titels: 1962, 1968

Graham Hill is de enige coureur die de Triple Crown in de autosport heeft binnengesleept: de Indy 500, de 24 uur van Le Mans en de Grand Prix van Monaco. Laatstgenoemde ‘kroon’ wint ‘Mr. Monaco’ vijf keer, maar uitgerekend niet in 1962 wanneer hij zijn eerste titel pakt. Na een aantal wisselvallige seizoenen sleept Hill pas in 1968 de tweede titel binnen. Het zal zijn laatste zijn. Hij verongelukt in 1975 bij een vliegtuigongeluk en zal nooit de successen van zijn tienerzoon Damon meemaken, die in 1996 kampioen wordt.

Jim Clark

Titels: 1963, 1965

Wanneer Jim Clark begint met autoracen, houden zijn ouders hun hart vast. Hun angst wordt er niet minder op wanneer de Schot in 1960 debuteert in de koningsklasse. Op Spa ziet Clark twee coureurs gruwelijk verongelukken. Chris Bristow wordt onthoofd door prikkeldraad en Alan Stacey verbrandt levend. Daar blijft het niet bij.

Een jaar later speelt Clark een hoofdrol bij een van de grootste tragedies uit de autosport. Op Monza raakt zijn bolide de Ferrari van graaf Wolfgang von Trips die daardoor gelanceerd wordt. De Duitser en vijftien toeschouwers vinden daarbij de dood.

In 1963 beleeft Clark toch zijn hoogtepunt, in een Lotus-Climax nota bene. Hij claimt souverein de titel door zeven van de tien races te winnen. Het jaar daarop moet hij genoegen nemen met brons, maar in 1965 pakt Clark toch zijn tweede kampioenschap.

Helaas eindigt ook Clark in 1968 als ‘statistiek’ na een fataal raceongeluk. Met 25 overwinningen is hij op dat moment de meest succesvolle Formule 1-coureur.

Jackie Stewart

Titels: 1969, 1971, 1973

Ook bij Clarks landgenoot Jackie Stewart wisselen succes en drama elkaar snel af. In 1969 is Stewart heer en meester in zijn Matra-Ford. Het jaar daarop valt hij voortdurend uit met motorproblemen. In 1971 is er weer een overtuigende titel, gevolgd door een zilveren medaille en ten slotte zijn derde titel in 1973. Na zijn tumultueuze loopbaan als coureur blijft Stewart betrokken bij de sport, als commentator en kortstondig als teameigenaar. Jos Verstappen mag in 1998 een paar races plaatsnemen in de Ford-aangedreven bolide van Stewart Grand Prix. Net als teamgenoot Rubens Barrichello weet hij er geen potten mee te breken.

Jackie Stewart. Foto: ANP

Emerson Fittipaldi

Titels: 1972, 1974

Jochen Rindt stevent in 1970 onbedreigd op de titel af wanneer hij met hoge snelheid verongelukt op Monza. Met vier races te gaan wordt testrijder Emerson Fittipaldi in het diepe gegooid. Dat blijkt de Braziliaanse jongeling goed aan te kunnen. Zijn eerste overwinning tijdens de Amerikaanse Grand Prix draagt er aan bij dat zijn overleden teamgenoot alsnog de titelstrijd wint van de Belgische Jacky Ickx. Fittipaldi’s eigen succes blijft niet lang uit. In gevechten met legendes als Stewart en Lauda weet hij in 1972 en 1974 de hoofdprijs te winnen. Maar in 1976 gooit Fittipaldi zijn eigen glazen in door McLaren te verruilen voor een zitje in het team van zijn broer. Tot zijn pensioen tuft hij mee in de achterhoede.

Niki Lauda

Titels: 1975, 1977, 1984

In 1975 zijn alle ogen gericht op titelverdedigers McLaren en het ijzersterke Brabham-team, maar met de legendarische Ferrari 312T tovert Niki Lauda een eclatante overwinning uit de hoed. Het jaar daarop raakt Lauda in een historische titelstrijd verwikkeld met de flamboyante James Hunt. Wanneer die bij zijn thuisrace op Silverstone wordt gediskwalificeerd, lijkt Lauda’s titel veiliggesteld. Eén race later gaat het echter volledig mis wanneer Lauda op de Nürburgring in een vlammenzee belandt. Zijn gezicht is voor het leven getekend. Erger nog voor Lauda: hij moet twee races verstek laten gaan. Uiteindelijk wint Hunt de titelstrijd met één punt. In 1977 pakt Lauda toch zijn tweede titel, maar na zijn vertrek bij Ferrari lijken de kansen verkeken. Totdat hij in 1984, voor McLaren, nipt de titel wegkaapt voor teamgenoot Alain Prost. Het verschil van een half punt is de kleinste marge ooit.

Niki Lauda. Foto: Pro Shots/Hoch Zwei

Nelson Piquet

Titels: 1981, 1983, 1987

Nelson Piquet beleeft in 1981 ook een spannend Formule 1-seizoen. De Argentijnse Williams-rijder Carlos Reutemann is de gedoodverfde favoriet, maar beleeft tijdens de knotsgekke finale in Las Vegas, op het parkeerterrein van Caesars Palace, een slechte start. Na wat getouwtrek weet Piquet vijfde te worden, genoeg om, met één punt voorsprong, zijn eerste kampioenschap te pakken.

In het rampjaar 1982 haalt Piquet in slechts vijf van de zestien races de finishlijn. Het jaar daarop herpakt hij zich en verslaat Prost in de titelstrijd. Na twee middelmatige seizoenen stapt Piquet over naar Williams.

De nieuwste Panorama ligt nu in de winkel en is hier te bestellen.

Het seizoen 1987 begint slecht. Tijdens een oefensessie op Imola knalt de Braziliaan keihard in de muur bij de Tambu-rello-bocht. Dokter Sid Watkins verbiedt de zwaargewonde Piquet deel te nemen aan de race. De rest van 1987 verloopt aanzienlijk beter. Met tien podiumplaatsen weet Piquet zijn derde titel veilig te stellen. Piquets loopbaan eindigt in 1991 bij Benetton, waar hij tijdens zijn laatste races een talentvolle Duitser als teamgenoot krijgt: Michael Schumacher...

Benieuwd naar de rest van het artikel? Lees het in de nieuwste Panorama of bekijk het op Blendle.

Sport
  • Getty Images, Red Bull Content Pool, ANP, ProShots