Django, je woont in een woonwagen tussen een zigeunergezelschap. Word je vaak in een hokje gestopt als ‘die jongen van het kamp’?
“Laat me vooropstellen dat ik geen man ben van hokjesdenken en labels hangen aan mensen. Aan mensen die in een woonwagenkamp wonen, kleven nou eenmaal vaak vooroordelen. Daar heb je geregeld mee te maken, maar ik blijf me ertegen verzetten. Er was eens een cameraploeg met interviewer bij ons op het kamp in Nuenen en die man kwam met het ene vooroordeel na het andere. Van die clichés weet je wel: dat we wietplanten kweken, elke avond zingen en gitaar spelen bij een kampvuur, dat we geregeld barbecueën, dat we allemaal gouden kettingen dragen en veel zwart geld zouden hebben.
Die man heb ik het hele kamp laten zien en hij heeft geen wietplant gevonden. Barbecueën doen we net als ieder ander een paar keer per jaar, als het prachtig weer is. Wie een kettinkje om wil, draagt een kettinkje. En als je wat hebt gespaard of een meevaller hebt gehad, mag je toch best iets van goud kopen als dat je smaak is? Mijn smaak is het niet. En zo verschillen onze smaken net als bij andere mensen. Hij heeft bij ons trouwens niemand kunnen vinden met een gouden ketting, haha. En zwart geld? We houden onze administratie keurig bij en betalen netjes belasting. Diezelfde reporter zag een Mercedes staan en hij vroeg of dat soort auto’s op het kamp worden omgekat; dat betekent dat een gestolen motorvoertuig een andere identiteit wordt gegeven. Die man sloeg de plank volledig mis. Ik wees hem erop dat dit een oude Mercedes betrof van een kampbewoner die gewoon in loondienst werkte. En deze auto was bovendien weinig waard, omdat hij al op leeftijd was. Het voortdurend moeten opboksen tegen dat soort stigma’s is vervelend en ik ben er behoorlijk klaar mee, maar het bepaalt mijn leven niet. Veel mensen werden erg boos om de vooroordelen in het betreffende tv-programma – waarvan ik de naam bewust niet noem – maar ik vond het gewoon zielig. Die reporter had beter zijn huiswerk moeten doen voordat hij naar ons toekwam. Alles wat hij zei en opperde, kon ik moeiteloos weerleggen.”
Maar het raakt je dus wel dat mensen een stickertje plakken op kampbewoners.
“Toch wel, ja. Je wordt in een hokje gedouwd waar je niet in hoort. Dat is onrechtvaardig. Het negatieve beeld van ‘kampers’ is vroeger ontstaan en blijft maar hangen. Voorheen waren mensen van buitenaf bang om op een kamp te komen. Tegenwoordig komen ze gewoon langs voor een bak koffie.”
Welke clichés over zigeuners zijn wél waar?
“Dat we heel hecht zijn met elkaar, klopt volkomen. We proberen elkaar op alle mogelijke manieren te helpen. Wie het even moeilijk heeft, kan op de steun van alle anderen rekenen. Ook het grote respect dat we voor andere mensen en vooral voor ouderen hebben, is een bekende eigenschap.”
Iets anders wat je vaak hoort, is dat woonwagens óf met veel goudkleurige accessoires en blingbling zijn ingericht óf dat alle meubels strak wit zijn. Hoe is dat bij jou thuis?
“Haha, bij ons is het niet wit of blingbling. We hebben onze wagen wat koloniaal-achtig ingericht, met veel hout en zo. Mijn oudste zoon wil hier straks in het woonhuis bij het autobedrijf gaan wonen en hij houdt van modern, strak en zwart.”
Kun je als kampbewoner eigenlijk makkelijk verhuizen, bijvoorbeeld van het ene kamp naar het andere?
“Tuurlijk kan dat. Ik ben geboren in Amsterdam en opgegroeid in Nuenen. Ik heb het hier prima naar mijn zin en denk niet dat we hier ooit nog weggaan. De enige reden die ik zou kunnen bedenken om te vertrekken, zou zijn als een van mijn zoons graag op het kamp zou willen blijven wonen. Er komen geen nieuwe standplaatsen bij, dus dan zouden mijn vrouw en ik onze plek kunnen afstaan. Dan zouden wij in een normale woning of op een camping kunnen gaan wonen. Maar normaal gesproken zullen ze mij hier ooit tussen zes planken weg moeten dragen. Wij zijn in 1985 op ons huidige woonwagenkamp in Nuenen komen wonen. Ik was toen 14. We woonden eerst bij de ouders van mijn vader, daarna zijn we bij de ouders van mijn moeder gaan wonen, omdat het daar net iets groter en ruimer is.”
Over groot en ruim gesproken: we ontmoeten elkaar hier bij jullie autobedrijf, dat zich uitstrekt vanaf een woonhuis naar de showroom en de werkplaats. Is dat ook niet een beetje de bevestiging van het cliché dat kampbewoners graag in auto’s handelen?
“Haha, misschien wel, ja. Ik heb altijd interesse in auto’s gehad en doordat ik het de afgelopen twee jaar vanwege de coronamaatregelen erg rustig had, besloten mijn zoon Romano en ik een bedrijf te starten. We hebben een vof, een vennootschap onder firma, waar ik voor 20 procent in zit en hij voor de rest. Het vastgoed is van mij, maar ik wil dat aan Romano gaan verkopen tegen inkoopprijs. Dan heb ik hem als vader de baan op geholpen. Voor onze jongste zoon Luciano van 17 heb ik ook iets in petto. Zodoende help ik hen om ergens naar toe te werken. Luciano is druk bezig met autorijles, hij krijgt een auto van me als hij zijn rijbewijs heeft. Dat is bij onze oudste van 20 ook zo gegaan. Ik geef mijn zoons liever iets met een warme hand dan met een koude.”
Benieuwd naar de rest van het artikel? Lees het in de nieuwste Panorama of bekijk het op Blendle.
- Clemens Rikken