In de gang van zijn woning in Apeldoorn, waar hij sinds vorig jaar samenwoont met vriendin Noor, heeft Harrie Lavreysen een kapstok gemaakt van een steigerbuis. Daar hangen nu nog de zes regenboogtruien die hij kreeg na zijn behaalde WK-titels tót dit jaar. In oktober kwamen daar nog eens drie bij: op de teamsprint, sprint en keirin. De shirts die hij in Roubaix won, moet hij nog ophangen. “Het wordt een beetje inschikken. Ik denk dat ik de shirts maar een beetje over elkaar heen moet hangen.”
Je hebt je kampioenstruien niet ingelijst?
“Zo begon het wel. Ik heb hier een tijd samengewoond met een andere baanrenner, Nils van ’t Hoenderdaal. In 2018 werden we wereldkampioen op de teamsprint, in Apeldoorn. We besloten onze regenboogtrui in te lijsten en op te hangen in de gang. Nils is inmiddels gestopt en toen hij vorig jaar verhuisde, nam hij zijn shirt mee. Dus hing er nog maar één. Ik dacht: of ik haal die ene weg, of ik hang de rest erbij. Ik had er op dat moment zes. Dat ging ingelijst niet passen, dus heb ik ze aan de kapstok gehangen.”
Je hebt je olympische medailles, twee gouden en een bronzen, er vast niet bij gehangen.
“Om eerlijk te zijn heb ik daar nog geen goed plekje voor gevonden. Ik neem ze nog altijd vaak mee naar interviews en fotoshoots, anders liggen ze steeds ergens anders in huis. Nee, ik ben niet bang dat ik ze kwijtraak. Ze zijn vrij groot en wegen een halve kilo, dus je hebt echt iets in handen. Dat is toch anders met de WKmedailles. Die doe je tijdens de huldiging op het podium even om, daarna kijk je er eigenlijk niet meer naar. De regenboogtruien hebben wat dat betreft voor mij meer waarde, misschien ook omdat je daar het hele jaar in mag rijden.”
Op de Spelen pakte je goud op de teamsprint en sprint, en brons op de keirin. Wat voor waarde heeft die laatste medaille?
“Na afloop baalde ik dat ik derde was geworden. Ik wist dat ik de snelste was, maar dat zegt bij keirin niet alles. Als je tegen vijf anderen rijdt, komt er veel tactiek en geluk bij kijken. Ik had net vier heftige dagen achter de rug op de teamsprint en spint, dus ik begon uitgeput aan de keirin. Dat ik alsnog een medaille pakte, is dus best bijzonder. Nu moet ik alleen drie jaar wachten op de volgende kans op goud.”
Harrie Lavreysen heeft dus nog iets recht te zetten.
“Zo zou je het kunnen zeggen. Het was echt een superjaar, maar niet perfect. Als ik op de keirin ook goud had gehaald, was ik wel klaar geweest, haha.”
Je lacht erom, maar Matthijs Büchli zei voor de Spelen in Panorama dat niets de eerste keer goud winnen overtreft. Heb je een moment gedacht om te stoppen?
“Nee. Maar Matthijs heeft gelijk als hij zegt dat de tweede keer wereldkampioen worden niet zo mooi is als die eerste keer. Maar ik geniet nog te veel van de sport om aan stoppen te denken. Ik ben ook pas 24. De passie is er nog steeds en ik weet dat ik nog beter kan. Ik moet wel zeggen dat ik na de Spelen moeite had me op te laden voor het EK. Na drie weken vakantie was ik klaar met niets doen, maar op de baan dacht ik ineens: waar train ik eigenlijk voor? De laatste jaren stonden in het teken van goud winnen op de Spelen, dat was gelukt. Twee weken na het EK was het WK en was de motivatie weer helemaal terug. Ik wilde mijn regenboogtruien behouden, wilde weer winnen.”
Dat is gelukt. Zowel op het EK als het WK won je goud op de teamsprint, sprint en keirin. Je hoorde afgelopen maanden dus alleen al acht keer het Wilhelmus. Heb je het volkslied inmiddels als ringtone genomen?
“Nee, dat niet. Maar ik kan het inmiddels wel helemaal meezingen.”
Went winnen eigenlijk?
“Het zal wel gek voelen als ik niet win, haha. Nee hoor, dat is gekkigheid. Ik weet van mezelf dat ik er iedere wedstrijd fris in moet gaan. Ik moet niet denken dat ik al gewonnen heb, want dan win ik niet. Dat heb ik in 2018 gezien op het WK in Apeldoorn. Ik was net als Jeffrey Hoogland een kanshebber op de sprint, maar we lagen er allebei in de achtste finales al uit. Het gaat bij baanwielrennen vaak om details, een foutje is snel gemaakt. Als je niet fris een wedstrijd ingaat, kan het snel over zijn.”
Je noemt Jeffrey Hoogland al. Hij is naast een vriend en teamgenoot op de teamsprint ook je grootste uitdager op dit moment. Je won in de sprintfinales van de Spelen, het EK en WK van hem. Droom je weleens over hem?
“Nee hoor. Ik droom sowieso niet veel over baanwielrennen. Het gaat in de media vaak over Jeffrey en mij, mensen vragen ook hoe het kan dat we als concurrenten ook vrienden kunnen zijn. Voor ons gaat dat op een heel natuurlijke wijze. We waren ook eerst vrienden, daarna teamgenoten op de teamsprint en pas de laatste tijd echt concurrenten op de sprint. We weten dat we elkaar beter maken. Dan is het supermooi om elkaar op de individuele sprint vaak in de finale tegen te komen. Op de Spelen had ik in eerste instantie liever een andere tegenstander, omdat Jeffrey de beste was die ik kon treffen. Maar hij was de een na beste, dus hij verdiende die plek in de finale. Ik gunde hem die zilveren medaille echt.”
Benieuwd naar de rest van het artikel? Lees het in de nieuwe Panorama of bekijk het op Blendle.
- Clemens Rikken