Het gaat goed, zegt hij, terwijl hij naar de keuken loopt om twee cappuccino’s te maken. Het is inmiddels negen maanden geleden dat John van Loen (1965) een hartinfarct kreeg en onder het mes moest. De dokteren hadden hem gezegd dat hij zich een stuk beter zou gaan voelen. “Ik merk geen verschil,” zegt de oud-voet-baller nuchter. “Maar ik leefde al gezond, voelde me voor dat infarct al energiek. Ik sportte vier keer in de week, mijn vriendin en ik eten eigenlijk vooral sla en kip. Wel verschillende soorten sla en met verschillende ingrediënten.”
Als hij plaatsneemt aan zijn keukentafel en de cappuccino’s neerzet, begint hij te lachen. “In het ziekenhuis kreeg ik ketamine, een partydrug, omdat ik vanwege de pijn lag te gillen als een speenvarken. Wat een spul is dat zeg. Mijn vriendin vroeg op een gegeven moment wat er was. Ik zei: Als ik mijn ogen sluit, zie ik een orgie. Ik doe ze snel weer dicht.”
Wat zegt het over John van Loen dat hij een orgie ziet?
“Dat vroeg ik ook aan de zusters en dokters. Ze zeiden dat patiënten van alles meemaken. Ik zag ook zwermen vliegen, vallende mensen. Dat spul moet je niet constant nemen, dan word je gek. Het zat een paar dagen in mijn systeem. Ik mocht gelukkig vrij snel weer naar huis. Nu voel ik me weer als vanouds. Ik slik zeven pillen per dag, maar ik kan weer gewoon vier keer per week sporten. En we eten nog steeds kip en sla.”
Je hebt hier in huis een eigen John van Loen-museum, zo valt te lezen in je biografie. Wat kunnen we daar vinden?
“Mijn vriendin heeft dat ingericht. Er hangen twee shirtjes van FC Utrecht, de rest heb ik allemaal weggegeven aan een goed doel. Er hangt een rode badjas, die ik als assistent-trainer van FC Utrecht kreeg na de bekerwinst in 2004. En verder hangen en liggen er veel foto’s en artikelen uit kranten en magazines. Er is gigantisch veel over me geschreven, terwijl ik toch maar een ABC-voetballer was. Als ik in die kamer sta, denk ik: ik heb toch wat bereikt.”
Wat bedoel je met ABCvoetballer?
“Ik was een simpele spits, geen sierlijke speler met hakjes en scharen. Ik heb één keer een schaar gemaakt in het stafschopgebied, kreeg ik meteen een penalty mee. Dat was in mijn eerste jaar bij FC Utrecht. Dat is ook lelijk hoor, John van Loen die een schaar maakt. Dat duurt een uur. Dat moest ik gewoon niet doen. Toen ik bij Ajax ging spelen, werd ik wel een betere voetballer. Ik ging het spelletje beter zien, het tikken ging gemakkelijker. Maar bij mijn eerste rondo bij Ajax moest ik meteen in het midden, als nieuwe speler. Ik heb daar twintig minuten gestaan. Toen zei ik: Jongens, ik ga naar huis.”
En dat deed je ook echt?
“Ja. Het was tijdens de hersteltraining op maandag, in het zaaltje op Voorland. Ik vond dat ik wel genoeg had gelopen. Die gasten begonnen te lachen toen ik het zei, totdat ik echt wegliep. Zeiden ze: dat kan toch niet! Ik heb er nooit meer wat van gehoord. Het was Ajax, maar je kon echt nog wel dingen uitvreten. Ik reed vaak met Jan Wouters en Rob Alflen naar de training. Als we geen zin hadden, zorgden dat we vlak voor het einde pas het terrein bij De Meer op reden. Dan toeterden we en zeiden we dat we in de file hadden gestaan. Daar konden we niets aan doen natuurlijk.”
Je won met Ajax in 1992 de UEFA Cup. In de finale mocht je 25 minuten invallen. Wat voor waarde heeft die prijs voor je?
“Toch wel veel. Dat ding is trouwens loodzwaar, vooral de voet. Een Europacup in je handen houden… dat kunnen niet veel spelers zeggen. De eerste wedstrijd van de finale tegen Torino, in Italië, zat ik op de bank. Ik had even de hoop de return in het Olympisch Stadion wel te spelen. De ochtend van de wedstrijd bleek Dennis Bergkamp ziek te zijn, hij kon niet spelen. Ik dacht: mooi, dan kan Stefan Pettersson zijn positie overnemen en sta ik in de spits. Van Gaal kwam die ochtend naar me toe en vroeg hoe ik zou spelen. Ik antwoordde met mijn domme kop dat ik het middenveld zou verzwaren. Daar was Van Gaal het mee eens. Dus jij speelt niet, zei hij. Robbie Alflen verving Bergkamp.”
Je had dus beter kunnen zeggen dat je jezelf zou opstellen.
“Dat had weinig uitgemaakt. Ik denk niet dat Van Gaal voor tactisch advies bij mij langs zou gaan. Hij had zijn plan al klaar, maar door mijn antwoord was het gemakkelijker voor hem om te zeggen dat ik niet zou spelen.”
Een jaar later ging je naar Feyenoord, waar je meteen kampioen werd. Je zong toen: “En Van Gaal die heeft geen schaal.” Was dat jouw revanche?
“Het leek me grappig om te zingen, meer niet. Het is niet zo dat ik onder Van Gaal niet speelde bij Ajax. Ik was gehaald door Leo Beenhakker, maar die was snel vertrokken naar Real Madrid. Toch speelde ik dat seizoen in totaal 38 wedstrijden. Ik had geen problemen met Van Gaal.”
Met Aad de Mos wel. Als speler van Anderlecht gooide je een voetbalschoen naar zijn hoofd, vertel je in het boek.
“Dat was mooi, hè? Had ik hem maar geraakt… Wat die man soms deed, sloeg nergens op. Dat van die voetbalschoen gebeurde in de rust van een wedstrijd. We speelden de eerste helft prima. De Mos zei dat hij toch ging wisselen. Ik was net mijn veter aan het vastmaken, hoorde ik hem zeggen: Ja, Van Loen, jij gaat eruit. Ik dacht: wat zeg je? Adri van Tiggelen zat naast me en zag dat ik mijn schoen uitdeed. Niet doen, zei hij nog. Maar toen had ik die schoen al richting het hoofd van De Mos gegooid. Hij moest echt bukken. Ik had helemaal niets met die man. Aan het begin van het seizoen gooide hij me al eens uit de basis omdat de resultaten tegenvielen. Hij zei doodleuk: John, of mijn hoofd gaat eraf, of dat van jou. Dan liever dat van jou. Ik zei alleen: Nou, dank je wel.”
Benieuwd naar de rest van het artikel? Lees het in de nieuwste Panorama of bekijk het op Blendle.
- Clemens Rikken