Heb je vorige maand de kickboksclash tussen Rico Verhoeven en Jamal Ben Saddik zitten kijken?
“Jawel, maar ik vond het niet van een hoog niveau.”
De media spraken anders van een spectaculaire partij.
“Dat kan, maar ik kijk zo’n gevecht toch vanuit mijn achtergrond als bokser. De stoten die ik zag, waren niet geweldig. Saddik kon na de eerste paar ronden niets meer doen. Hij had veel minder tijd om te trainen dan Rico, dat zag je terug. Saddik heeft vooral ja gezegd vanwege het geld, denk ik dan. Ik ben ook weleens helemaal verzuurd geraakt, maar ik bleef er altijd vuur in gooien. Dat miste ik bij Saddik. En Rico heeft een glazen kaak: als je hem daar raakt, gaat hij zitten. Dus zo spectaculair vond ik het niet.”
Kickboksen wint aan terrein, waar het boksen op de achtergrond verdwijnt. Wat vind je daarvan?
“Doodzonde, maar ik besef dat we in een andere wereld leven. Tegenwoordig willen mensen vooral bloed zien. Een elleboog tegen de neus, als het kan gevechten met blote handen, zoals in het mixed martial arts. Soms denk ik dat we het allerliefst terugkeren naar de tijd van de Romeinse gladiatoren. Dat is niets voor mij. Het echte boksen is op een paar uitzonderingen na een recreantensport geworden. Eigenlijk zou er net als Glory bij het kickboksen iemand in Nederland moeten opstaan en 3 miljoen euro in het boksen moeten pompen. In elke stad kun je dan een goede boksschool neerzetten en een competitie beginnen. Dan heb je over vijf jaar weer boksers die iets voorstellen. Ik ben gaan boksen omdat ik Cassius Clay op televisie zag, na mij zijn jongens gaan boksen, hoop ik, omdat ze mij zagen. Na Regilio Tuur hielden de voorbeelden wel op, maar die heb je wel nodig ter inspiratie.”
Vele boksers zagen Muhammad Ali als inspiratie. Wat sprak jou aan?
“Ik was 14 en mocht van mijn moeder midden in de nacht naar een wedstrijd van hem kijken op tv. Ik vond hem een knappe man, maar het was vooral zijn charisma dat me aansprak. En het gevolg om hem heen op weg naar de ring. Ik wilde dat ook. Ik had het geluk dat mijn oudste zus een vriend had die bokste. Hij nam me mee naar de boksschool van ome Piet ter Meulen. Daar trainden alle grote boksers van Amsterdam. Ik liep daar naar binnen en was meteen verkocht. Het voelde voor mij als de veilige omgeving die ik thuis en in het kindertehuis, waar ik dertien jaar had doorgebracht, nooit had gehad.”
Wilde je bokser worden of Cassius Clay zijn?
“Clay was een inspiratie voor me, zoals Johan Cruijffdat voor veel voetballertjes was. Eerlijk: ik vond de aandacht die ik kreeg prachtig. Dat begon na mijn eerste zomer op die boksschool. Ik sparde vaak tegen een lange jongen, die ik maar niet wist te raken. In de zomervakantie ging de boksschool zes weken dicht, maar een Arubaanse man die mij wat tips gaf, Eric van den Berg, had de sleutels geregeld. Zo kon ik elke dag doortrainen, als enige. Na de zomervakantie kwam iedereen terug. Ik sloeg die lange jongen ineens alle kanten op. Iedereen stond te kijken. Op dat moment besefte ik dat ik geboren was voor het boksen. Ik had zoveel zelfvertrouwen. Ik zei ook meteen dat ik de nieuwe Cassius Clay was.
‘I’m the greatest.’ Dat gevoel werd elke wedstrijd die ik won groter. Ik verdiende er ook een aardig centje mee, zelfs als amateur al. Op mijn 18de had ik al mijn eigen huis en een auto. Dat had niemand in de schoolklas.”
Dat was belangrijk voor je?
“Ik was heel erg met uiterlijk vertoon bezig. Zo kon ik laten zien dat ik iets had bereikt, dat ik iets kon. Dat huis had ik overigens overgenomen van een halve pooier. Er stond een bed in waar ze bij Yab Yum jaloers op zouden zijn, de slaapkamer had een spiegelplafond. Het tapijt liep door tegen de muren, er stond een eettafel van nep-marmer. Ik had geen besef van geld. Wat ik kreeg, maakte ik meteen weer op. Er was dus ook niemand die tegen me zei dat het misschien goed was om van elke gulden twintig cent opzij te leggen.”
Het is voor de huidige generatie jongeren moeilijk voor te stellen dat in de jaren zeventig en tachtig boksen zo populair was hier.
“Dat was het echt. Je had internationale toppers, zoals Clay, of Muhammad Ali zoals hij zich ging noemen. George Foreman, Ken Norton, Larry Holmes, noem maar op. Maar ook Nederlandse toppers als Bep van Klaveren, Rudi Koopmans, Rudi Lubbers, Fighting Mack, Bas van Duivenbode, Tonny van Eyk en James Vrij. Ik stond zelf maandelijks in de grote bladen, mocht meedoen aan tv-spelletjes. Voor het gevecht met Rudi Koopmans in 1982 om de Europese titel tekenden we onze contracten bij Mies Bouwman in de uitzending. Heel Nederland sprak erover. Het gekke is alleen dat het gevecht zelf niet live is uitgezonden.”
Waarom niet?
“Het verhaal ging dat Rudi 150.000 gulden wilde hebben voor de tv-rechten. Ik had genoegen genomen met de helft. Maar je had ook bokspromotor Henk Ruhling nog, die voor zowel Rudi als mij gevechten regelde. Hij wilde ook nog zijn aandeel. Het werd waarschijnlijk allemaal te duur.”
Voor jou was het misschien goed dat het niet rechtstreeks op tv was. Je verloor.
“Het was mijn eerste nederlaag als profbokser, na 21 overwinningen. Ik was op dat moment nog niet klaar voor zo’n titelgevecht. Ik was in goed drie jaar op dat niveau gekomen, waar Rudi er zeven jaar over deed. Hij had veel meer ervaring, bagage. Maar heel Nederland schreeuwde om een gevecht tussen Europees kampioen Rudi Koopmans en het aanstormende talent Alex Blanchard. Dus dat kwam er. Hoe dichterbij het gevecht kwam, hoe meer druk ik ervoer. Het werd een soort Feyenoord-Ajax. We vochten in Ahoy, dus voor mij was het echt een uitwedstrijd. Uiteindelijk verloor ik op een technische knock-out, omdat mijn hele lichaam in de achtste ronde verzuurd was. Ik kon mijn armen niet meer omhooghouden.”
Benieuwd naar de rest van het interview? Lees het in de nieuwste Panorama of bekijk het op Blendle.
- Clemens Rikken