“Dit is dus waar ik mijn messen maak.” Het moment waarop wij de werkplaats van Johan van Zanten, een van ’s lands zeldzame messenmakers, betreden, voelt als een verrassing. Een ietwat vervelende verrassing, toch wel. Zojuist, in de auto, onderweg naar het buitengebied van Noord-Brabant, was de fantasie nog flink op hol geslagen.
“Ik ga bij een echte smid op bezoek,” had ik mijn vader telefonisch meegegeven, voordat ik in de auto stapte. “Je weet wel, zo’n ruige vent, met een grote Vikingbaard, berenklauwen als handen en een zwartgeblakerd gezicht.” Wat die dan doet, vroeg mijn vader. “Nou, gewoon. Messen maken. Gigantische messen, en ook wel zwaarden denk ik. Samoerai-zwaarden. En dolken. Die maakt hij dan op zo’n loeiheet aambeeld, weet je wel? Omringd door vlammen, vliegende vonken en ongekende hitte. Met gevaar voor eigen leven.” Echt? “Ja, en dat alles speelt zich af in een soort middeleeuwse grot. Hoog Lord of The Rings-gehalte, pa. Schijnt zelfs dat ie nog nooit buiten is geweest. Of met mensen heeft gepraat. Spannend allemaal hè?” Een verhaal een beetje aandikken kan nooit kwaad, maar na vandaag zal ik toch echt het een en ander moeten rechtzetten.
Wereldwijd geliefd
Om alles maar direct even op te helderen: Johan van Zanten is wel degelijk een smid. Een stoere, ook wel. Een echte vent, die met keihard werken voor zijn vrouw en dochtertje zorgt. Maar Johan is niet bepaald het ruige type. Hij oogt eerder vriendelijk en jongensachtig. Logisch wel, Johan is pas 34. En hij heeft ook geen Vikingbaard. Wel een verzorgd stoppelbaardje. Zijn ‘klauwen’ zijn eerder die van een beginnende tuinman dan die van een beer. En zijn gezicht is nog nooit zwartgeblakerd uit één van zijn hoogovens gekomen. “Sommige mensen hebben inderdaad een ander beeld van mijn werk,” geeft onze gastheer ruiterlijk toe. Waar Johan zelf nog wel door zou kunnen voor een Lord of the Rings-figurant, oogt zijn werkplaats meer als een naoorlogse drukkerij. Echt tot de verbeelding spreken doen zijn lompe, metalen werkkasten niet. Maar daar gaat het hier niet om. Wat er uiteindelijk uit komt rollen in deze werkplaats, is wél bijzonder. Spectaculair zelfs. De messen van Johan zijn ongeëvenaard mooi, zo exclusief als ze maar zijn kunnen, wereldwijd geliefd én peperduur.
Waar kan ik beginnen? Zou Johan even kunnen uitleggen hoe je zo’n mes precies in elkaar flanst? Een simpel antwoord is er niet. “Ik zal een poging doen,” zegt Johan. Dan pauzeert hij even, zoekend naar woorden. “Het begint altijd met een ontwerp. Die schets ik in overleg met de klant. Alhoewel, eigenlijk nemen die altijd mijn advies over. Het perfecte mes heeft nu eenmaal een vast model.” Met de tekening gaat Johan aan de slag. En daar is hij wel even zoet mee: voor een enkel mes trekt hij al gauw zeventig werkuren uit. “En dan werk ik ook nog eens vaak aan drie messen tegelijk.” Johan werkt exclusief met Damascusstaal, zijn handelsmerk. Ook dat mag hij even uitleggen. “Damast is een pakketje van twee soorten metaal, die je als een soort bladerdeeg op elkaar smeedt. Dat aan elkaar smeden doe ik door de plaatjes te vuurlassen. Met andere woorden: gloedjeheet maken en er dan keihard op hameren.” En jawel: we krijgen het echte werk te zien. Johan gooit zijn gasoven – zelfgebouwd, vanzelfsprekend – aan. Niet op 180, ook niet op 280, maar op 1200 graden Celsius. “Vanaf 1000 graden kun je aardig smeden. Maar 1200 is ideaal. Dan buigt het staal mee als klei. Doe maar even een stapje naar achteren.” Geen verkeerd advies. Op gepaste afstand kijk ik hoe Johan, nu ook met lederen short en dito handschoen, een tang vastgrijpt, daarmee een ruw stuk metaal vastgrijpt, en de boel vervolgens diep in de vlammenzee steekt. “Messen zijn net vrouwen,” zegt de smid uiterst geconcentreerd, starend in de vuurrode vlammenzee van zijn indrukwekkende gasoven. Als Johan messen maakt, kan hij nogal filosofisch worden. Over messen. En vrouwen. Bijzondere vergelijking, reageer ik. Beide levensgevaarlijk? Niet geschikt voor kinderen? Omdat ze snel slijten? Johan lacht. “Nou, meer vanwege de mooie rondingen en versieringen, maar tegelijkertijd met een scherp randje.” Die is raak. Als zijn messen uit de gratie vallen, kan deze smid altijd nog schrijver worden.
Johan gooit zijn gasoven niet op 180, ook niet op 280, maar op 1200 graden Celsius. ‘Dan buigt het staal mee als klei’
Tweehonderd lagen
Terug naar het smeedproces. Na een minuut of tien vist Johan met een tang het gloeiende, mesvormige metaal uit zijn gasoven. Dat plaatst hij vervolgens zorgvuldig op – daar is ie dan toch - een authentiek aambeeld. Met een imposante hamer beukt de smid vervolgens op het roodgloeiende stukje metaal. Geen krachtige slagen, maar met een beheerst ritme smeed Johan de damastplaatjes in elkaar. In de stap hierna vouwt hij de plaatjes dubbel, om hetzelfde proces te herhalen. En dan nogmaals. En dan nogmaals. En dan…afijn, een beetje Damascusstaal bestaat dus uit tweehonderd (!) lagen. “En omdat die metaalplaatjes van kleur verschillen, krijg je dus iedere keer weer zo’n wonderlijk, mysterieus en willekeurig patroon in het lemmet.” Zo werkt het.
Om te stellen dat Johan met bovengenoemde uitleg tot zijn messen komt, nou nee. Dan zit je helemaal fout. Want: na twee volle dagen van hameren en vouwen volgt nog het slijpproces. “Dat is minder spannend, dus dat zal ik jullie ook niet laten zien. Of je moet mij heel graag vier uur lang achter de vlakslijpmachine zien zitten? En als we dan toch bezig zijn: daarna samen even acht uur achter de bandschuurmachine plaatsnemen? En dan, als je het toch helemaal goed wil doen, laat ik je nog even zien hoe ik zo’n zestien uur met een schuurpapiertje de puntjes op de i zet. Hoelang hebben jullie eigenlijk?” Ik bedank vriendelijk voor de eer. Johan wil er maar mee zeggen: “Smeden is dus meer dan alleen het smeden zelf. Dat eindeloze schuren en polijsten, daar word ik weleens gek van. Het beslaat de helft van mijn werk. Een noodzakelijk kwaad.” Maar dan? Na die zestig, zeventig uur is zo’n mes toch wel een keer klaar? “Het lemmet wel. Het handvat nog niet.”
U raadt het al: zo’n arbeidsintensief kunstwerk verdient beter dan een simpel handvat à la Blokker of Action. In zijn kantoortje houdt Johan het ene na het andere uiterst exclusieve stukje hout omhoog. “Dit handvat is van elandgewei,” zegt hij over het eerste. Indrukwekkend. “En het is ook nog gefossiliseerd.” Klinkt nog indrukwekkender. “Weet je wat dat betekent? Dat dit stukje gewei misschien wel vijfduizend jaar oud is.” Inderdaad: zeer indrukwekkend. “En deze is van Hawaïaans koahout,” zegt Johan over het tweede stukje hout. “En deze dan: mammoetslagtand! Helemaal uit Siberië. Mammoetkies, heb ik ook.” Met zo’n heft is Johan ook nog wel een dag of twee zoet. “Het draait om de perfecte balans tussen lemmet en heft. Soms vind ik die balans door de overeenkomst tussen de twee, maar soms juist in tegenstellingen. Een koksmes moet zowel yin als yang zijn, niet alleen in het evenwichtspunt, maar ook in de vorm en het patroon.”
Benieuwd naar de rest van het artikel? Bekijk 'm in de nieuwste Panorama of check het via Blendle.
- Paul Tolenaar