Brullend als een tijger passeert een zilverkleurige Corvette Stingray de slagboom bij het Rolls-Royce Museum in Arnhem. Achter het stuur zit Toni Bienemann (58): krijtstreeppak, sigaar in de mond, strak achterovergekamd haar dat net zo blinkt als zijn bolide. Vandaag verschijnt hij dus in een Corvette ten tonele, maar het had ook een Bentley, een zeldzame Duitse Bitter of een andere auto uit zijn enorme wagenpark kunnen zijn. Net waar op dat moment zijn pet naar staat: “Ze moeten allemaal een keertje naar buiten, want stilstand is achteruitgang.”
In het privémuseum, dat deel uitmaakt van een bedrijf dat historische auto’s restaureert en dat hij samen met twee compagnons bestiert, staan onder andere de zwarte Stutz Blackhawk die ooit van Elvis Presley zou zijn geweest, de grijze Riley Pathfinder waar de Britse prins Philip zijn zoon Charles mee naar school liet brengen en vooroorlogse Rolls-Royces, zoals de Phantom II uit 1934 en diens opvolger, de Phantom III uit 1935. Stuk voor stuk tijdmachines op wielen waar het bloed van een autoliefhebber harder van stroomt dan het water in de naastgelegen, historisch lage Rijn. Ook het bloed van Toni die elk detail van zijn auto’s kent. Alsof de harde schijf in zijn hoofd alleen maar bestaat uit serienummers, carrosserieën, bouwjaren en houtsoorten waar de verschillende dashboards van zijn gemaakt. Dat er op die harde schijf nog plek is voor het zakelijke inzicht waarmee hij zijn levenswerk kan bekostigen en ook nog voor een paar anekdotes die zijn wonderlijke leven illustreren, grenst aan het ongelooflijke.
James Bond en Octopussy
Paradijsvogels komen in alle soorten en maten voor, maar zelden hebben ze veren die zo kleurrijk zijn als die van Toni. Toni, anders dan zijn Duitse naam doet vermoeden ‘gewoon’ geboren in Arnhem als kind in een ware handelsfamilie – Duitse moeder, dat wel - staat aan het hoofd van Peja, een bedrijf dat al in 1937 werd opgericht en dat industriële elektromotoren produceert en levert aan de hele wereld. Denk aan generatoren in windmolens, energiecentrales en de scheepvaart, maar ook aan machines in de voedselketen en kleinere elektromotoren, bijvoorbeeld in liften. Dat hij hiermee ook weleens in Quote staat, zegt hem niet zoveel: “We zijn gewoon een midden- en kleinbedrijf, niks bijzonders.”
Zijn naastgelegen kantoor is dat wel. De muren zijn bekleed met Versace-behang en overal staan snuisterijen die hij heeft meegenomen uit den vreemde, voornamelijk uit het voormalige communistische oosten waar het bedrijf veel zakendeed en nog steeds doet. Op tafel staat Chinees servies, in de hoek van het kantoor een oud KGB-uniform. Dat was volgens Toni van de voormalige directeur van het kantoor in Moskou: “Het was van de jaren 50 tot 80 best een spannende tijd. Op een gegeven moment constateerden we dat acht van onze medewerkers bij diverse geheime diensten werkten. James Bond en Octopussy hebben echt bestaan.”
In de vitrinekast ligt een gesigneerde volleybal, van een club uit Berlijn die hij sponsort. Aan de wand hangt een decennia oude Rolls-Royce-oorkonde, ten teken dat hij lid is van een select gezelschap van Rolls-Royce-bezitters. Op weer een andere kast staat een foto van de Dömitzer Eisenbahnbrücke, gelegen over de rivier de Elbe en met meer dan 1000 meter ooit de langste spoorwegbrug van Duitsland. Die kocht hij onlangs: “Leuk verhaal wel, zal ik zo vertellen.”
De koffie die hij serveert, zit in een thermoskan met gouden handgreep en zijn gasten presenteert hij steevast een doosje met Cubaanse sigaren. Cuba, daar kwam hij als kind al, begin jaren 70. Ook een leuk verhaal, zegt hij: “Mijn ouders gaven Fidel Castro ooit een tijger cadeau.”
Het zijn van die zinnen waar een heel universum achter schuilgaat en waar normale stervelingen zich nauwelijks een voorstelling van kunnen maken, maar het past Toni als zijn krijtstrepen jas. Wat volgt is dan ook een verhaal waar menig oor van klappert, maar dat Toni zo opdient dat het lijkt alsof het dagelijkse kost is voor hem. “Fidel Castro was op zoek naar een manier om meer en efficiënter proteïnerijk voedsel te produceren,” zegt Toni terwijl hij aan zijn sigaar hijst. Proteïnerijk voedsel, dat is dus gewoon vlees, en kip in het bijzonder. Niet toevallig produceerde Peja in die tijd, en nog steeds, motoren voor voedselproductielijnen, ook in de zeven vleesfabrieken die Fidel Castro liet bouwen. Toen die werden geopend in de jaren 70 waren Toni’s ouders, en ook Toni zelf, eregast. Tijdens zo’n gelegenheid kon je natuurlijk niet met lege handen aankomen. “Dus namen mijn ouders een tijger voor hem mee,” zegt Toni. “Omdat ze wisten dat hij die graag wilde hebben.”
Hoe zijn ouders daaraan kwamen? ‘Gewoon’ bij Artis: “Castro betaalde in flamingo’s, dus die ruilden ze gewoon. Daarnaast deden mijn ouders in die tijd ook weleens transport voor Artis naar Oost-Europa. Zebra’s naar Roemeense dierentuinen bijvoorbeeld.”
Ruilhandel was volgens Toni helemaal niet ongewoon in die tijd: “Als we machines leverden aan Polen kregen we vaak betaald in champignons. Die brachten we weer naar Kazachstan in ruil voor katoen, dat we weer aan Kenia verhandelden in ruil voor haricots verts. Die verkochten we dan aan de Nederlandse conservenindustrie. Zo kregen wij uiteindelijk ons geld. Allemaal heel normaal, hoor.”
Benieuwd naar de rest van het artikel? Lees het in de nieuwste Panorama of bekijk het op Blendle.
- Clemens Rikken