Iedere dag het nieuws dat echte mannen interesseert
Peter Quin

Peter Quin: van Hollandse krabbelaar tot kasteelheer in Braziliaanse bush

Als 10-jarig opdondertje liep Petertje Kuin in 1967 vanuit een West-Friese nederzetting weg van huis. Dorp, krant en land in rep en roer. Anno 2010 verliet hij andermaal huis en haard. Sindsdien woont hij in Brazilië. Als schilder/schrijver Peter Quin resideert hij daar diep in de bushbush in zijn kasteel. Kompleet met toren, kanonnen, zwembad, jachtterrein en waterbron. Een eigen paleis in het paradijs: de Tarzan-op-klompen vertelt zijn verhaal.

Dat hij ooit nog eens lichte gelijkenissen zou gaan vertonen met beroemdheden als de Britse treinrover Ronnie Biggs en de eveneens Engelse flamboyante schrijver/avonturier Redmond O’Hanlon kwam in zijn stoutste dromen niet voor. Terwijl Peter Quin (spreek uit: Queen) toch behoorlijk fabuleus kan dromen. Die Biggs beroofde in 1963 met een aantal gelijkgezinden een Engelse geldtrein, ging er vandoor met 2,6 miljoen pond sterling – toen zo’n 17 miljoen gulden – werd gearresteerd, ontsnapte en vestigde zich dertig jaar lang ongrijpbaar in Brazilië. Ongrijpbaar, want omdat hij bij een Braziliaanse een kind had verwekt, leverde hem dat een permanente verblijfsvergunning op. En Brazilië levert geen ingezetenen uit. O’Hanlon is een avontuurlijke, natuurminnende schrijver die in 2009 met de Clipper Stad Amsterdam de reis van Charles Darwin herhaalde en daar in een 36-delige televisieserie over verhaalde.

Peter Quin is bepaald geen treinrover en ook geen pikbroek die oceanen bezeilt. Maar omdat hij met zijn Braziliaanse vrouw twee dochters bewerkstelligde, heeft hij per definitie de Braziliaanse nationaliteit. En omdat hij avontuurlijk is ingeprogrammeerd, een wilde beestenfluisteraar is, en daar meeslepend over vertelt, schildert en schrijft, dringt een O’Hanlontje zich op. Allemaal goed en wel, maar een kasteeltje midden in de rimboe is toch weer another cookie, om het op z’n vloeiend Van Gaals te zeggen. Hoe brengt een gewone Jan de Hollander uit Wervershoof het tot een soort Tarzan-met-een-burcht-in-de-bush? Zijn daar cursussen voor?

Het zwembad heeft kristalhelder water uit een bron. En dolfijnmozaïeken op de bodem.

Quin, nuchter: “Het ging zoals het ging. We zijn doeners. Als jochie op de lagere technische school ging ik ’s morgens om een uur of drie, vier eerst met m’n vader mee naar zijn akkerbouw. Wieden, of een schuit bloemkool of bloembollen halen. Was normaal. Rust roest. Dan als de sodemieter naar Hoorn fietsen, naar die school. Die lts-periode was trouwens zeer onaangenaam. Als klein, mager, verlegen dorpsjochie werd ik daar vreselijk gepest en gekoeioneerd. Op het criminele af. Alleen de tekenles vond ik er leuk. Blonk ik ook wat in uit. Thuis, op m’n kamertje, werkte ik daaraan door. Ik maakte een toelatingswerkstuk voor de grafische school in Amsterdam. Gelukt! Ik mocht daarheen. De hemel ging open.

Op die school kon ik mijn aanleg uitleven. Belettering, kalligrafie, airbrushen. In die tijd had je het radioprogramma De Vacaturebank, een soort gratis uitzendbureau. Mijn moeder luisterde daar altijd met gespitste oren naar. Op een dag zei ze: Peter, iemand in Den Haag zoekt een reclameschilder. Wat denk je: werd ik op m’n 17de in dienst genomen door Evert Louwman, importeur van Toyota. Ik kon bij een oom in Den Haag een zolderkamertje betrekken en heb twee jaar prachtige decors ontworpen en gebouwd voor de AutoRAI en de showrooms. Daarna belandde ik bij het decorbedrijf Luhlf, met tachtig man personeel toen een grote speler. We maakten van die enorme gevelschilderingen voor Tuschinski en andere bioscopen. Ideeën voor grote decors werkte ik in drie dagen uit. Dat bracht me bij collega’s op het matje: Doe effe normaal, gèk! Wij doen daar twee weken over. Nou, toen ging ik maar naar Hilversum om voor Joop van den Ende Theaterproducties studiodecors te ontwerpen. Vanaf m’n 21ste werkte ik zelfstandig; nooit meer ‘onder een baas’ gezeten.”

Zoetsappig gepamper 

“Naast die decorbouw had ik thuis een tattooshop. Via EHBO en taekwondo – daarin werd ik nog tweede bij de Nederlandse kampioenschappen – had ik wel wat sjoege van lichaam en huid en zo. Snap je? En zo rolde ik van het een in het ander. Via dat inkten en huidgepriegel ging ik me wat meer verdiepen in farmaceutische stoffen. Ik ontwierp nieuwe kleuren voor de make-up- en tattoobranche. Liep als een tierelier. Ik had een prachtig pand met achttien man personeel. Twee cleanrooms, voor productie en verpakking. Steriele business; de controleurs van TNO en de Keuringsdienst van Waren fladderden als postduiven in en uit.

Simone is Peters favoriete badgast.

En jawel: het verdiende goed. Ik had dat zakenpand van anderhalf miljoen, een groot huis in Wervershoof, nog een villa, en voor de grap een monumentaal pand in Enkhuizen. Of nou ja… voor de grap… het was feitelijk functioneel. Mijn vrouw, die ik tijdens weer eens een wereldreisje in Brazilië had opgedaan, kon daar dan mooi de tattooshop beheren die ik er had ingericht en verhuurde. Was ze bezig. Anders kwam ze om de haverklap op mijn bedrijf om te kijken of ik het niet met de secretaresse aanlegde. Stikjaloers! Is een ingeboren weeffoutje in het DNA van de Braziliaanse, vrouwelijke medemens, zeg maar. Ik kon het haar persoonlijk dan ook niet kwalijk nemen, maar het huwelijk beklijfde daardoor uiteindelijk niet.

Die kleurstofferij voor de farma-industrie heb ik twintig jaar gedaan. Volgehouden, beter gezegd. Want steeds vaker begon ik te denken: Is dit het nou? Ik bedoel: de regeltjesneukerij nam in Nederland elk jaar toe. Verstikkende bureaucratie, tot aan de Wet poortwachter toe. Dan mocht je wel iemand ontslaan, maar moest je eerst samen met zo’n werknemer op zoek gaan naar een nieuwe baan voor hem. Van dat soort zoetsappig gepamper kreeg ik enthousiasme-verkalking. Bovendien kreeg de Nederlandse economie de cholera; in 2008 brak de crisis uit. In de loop der jaren was ik vaak in Brazilië geweest. In Salvador, waar m’n schoonmoeder woonde. Die oud-Portugese architectuur… Dat klimaat… Die mentaliteit… De flora… De fauna vooral… Het bloed tintelde meer en meer, en in 2010 heb ik de knoop doorgehakt. Heb de hele santenkraam in Nederland verkocht en ben met vrouw en dochters naar Brasil vertrokken. Húpsakee! Nieuwe kaarten, ander spel.

De nieuwe Panorama ligt nu in de winkel en is hier te bestellen.

In Salvador had ik toen al een huisje. Van daaruit zocht en vond ik in een wijk voor de elite een mooie villa met een tuin van 3.000 vierkante meter. Daar maakte ik een tropisch park van. Ik schilderde toen al en airbrushte reclame-uitingen voor de middenstand. Gewoon: om bezig te blijven. Het huisje in het centrum werd kunstgalerie. Nou ja: in 2017 explodeerde uiteindelijk ons huwelijk. Even een rommelig tijdje, je kent dat wel, maar we zijn als volwassen denkende lieden netjes uit elkaar gegaan. En nog altijd on speaking terms. Die villa kon ik verkopen voor viermaal de aanschafprijs. Zij een half miljoen en dat pandje in de binnenstad. Ik voelde me de koning te rijk en vernoemde mijn biografie er naar.” (Titel: And Then She Crowned Him King. A true story about an adventurous change of life, travels, divorce, emigration, and discovering of sexual freedom, red.)

Benieuwd naar de rest van het artikel? Lees het in de nieuwste Panorama of bekijk het op Blendle.

Lifestyle
  • Peter Kuin