Maastricht, een stormachtige doordeweekse morgen in de winter van dit jaar. Bas Janssen (50), type stoppelbaardje en casual kloffie, kijkt uit over de onstuimige Maas. De Limburgse hoofdstad is de plek waar hij als bloedfanatieke crimefighter jarenlang dag in dag uit de strijd is aangegaan met de onderwereld. Met de zware jongens in heel Nederland.
Janssen heeft blijkbaar talent als hij als dertiger aan de slag gaat bij het OM, want de carrièreladder beklimt hij snel.
Hij schopt het uiteindelijk tot officier van justitie Team Criminele Inlichtingen (TCI). Anders gezegd: Janssen is na verloop van tijd aanklager geheime dienst.
Dé spin in het web van informanten en zaken die onder de radar binnen de opsporingsdiensten spelen. Voor het eerst vertelt hij nu over zijn werkzaamheden. Omdat hij vindt dat de mensen meer inzicht moeten krijgen in het heimelijke inlichtingenwerk.
“Ik was vooral bezig met het meekijken in én het scannen van andere onderzoeken waar ik precies info van TCI-informanten in kwijt kon,” steekt de Limburger van wal. “Daarnaast was ik voornamelijk bezig met het sturen en controleren van de TCI-informatie. Wat hadden we, wat konden we delen én wat konden we in bepaalde onderzoeken nog aan geheim verkregen informatie gebruiken.” Het is een tijd waarin Bas Janssen 24 uur per dag beschikbaar moet zijn om alles in goede banen te leiden.
‘Een informant meldde dat er twee uur later een overval gepleegd zou worden. Maar hoe wisten wij dat dan? Een oplossing was dan bijvoorbeeld in allerijl een verkeerscontrole opzetten’
“Wat de casuïstiek betreft: die speelde meestal pas later op de dag, omdat de meeste informanten niet van negen tot vijf werken. Het kwam ook voor dat er ’s nachts acute problemen waren en er dus overleg nodig was met mij. Ik deed ook terrorisme. Meldingen hierover kwamen toen Islamitische Staat nog actueel was en er overal in Europa aanslagen werden gepleegd op de meest onmogelijke momenten en dan moesten we er iets mee. Want het zal maar net die ene keer zijn dat er iemand écht een aanslag wilde plegen...”
Anonimiteit staat voorop
Janssen voert in die tijd op vele plekken in Nederland heimelijke overleggen, ook met de hoge bazen binnen de opsporingswereld. “Ik had nooit contact met informanten. Even voor een duidelijk beeld: ik kende en ken nauwelijks namen van informanten. Dat was ook helemaal niet interessant voor mij. Het ging mij er vooral om dat we informatie hadden die als betrouwbaar was beoordeeld door het Team Criminele Inlichtingen en die wij dan gingen bekijken.”
De veiligheid en anonimiteit van de geheime informant staan hierbij altijd voorop. “Ik was voortdurend bezig met het beoordelen van informatie en soms een informant zelf. Hoe kwam deze aan informatie en wist die persoon bijvoorbeeld nog meer over een bepaalde kwestie? Laat ik overigens vooropstellen dat iemand zonder meer veilig zijn verhaal moest kunnen doen. Dus er werd altijd bekeken dat er niemand achter iemands informantenbestaan kon komen. Dat klinkt logisch en eenvoudig, maar dat is het zeker niet.”
Hierover wordt intern bij de grootste opsporingsdienst van Nederland immer en altijd heel goed nagedacht. Waar het kan, proberen de speurders alles zo vaag en schimmig mogelijk te houden. Zodat de kopstukken uit de onderwereld niet door kunnen hebben wie er geklikt heeft.
“Als iemand bijvoorbeeld een ellenlang verhaal over iets of iemand vertelde, dan werden daar uiteindelijk maar twee zinnetjes uit gebruikt. Dit omdat dan zo min mogelijk herleidbaar was waar wij de desbetreffende informatie vandaan hadden gehaald. Ik weet dat er op dit moment nog tientallen proces-verbalen van het TCI in het systeem zitten die wel geraadpleegd kunnen worden door de mensen van die afdeling, maar waar helemaal niks mee gebeurt verder, omdat anders de bron bekend zou kunnen worden.”
De vijftiger met de pokerface neemt een slokje van zijn koffie. Terwijl zijn gsm voortdurend piept door binnenkomende berichten, vertelt hij onverstoord verder.
“Als TCI-officier van justitie kreeg ik zelf nooit tips, maar ik werd wel vaker benaderd door advocaten die cliënten hadden die wilden gaan praten. Dan trapte ik meteen op de rem en zei dat ik dan een en ander zou gaan regelen. Ik ging dus op zulke momenten nooit zelf in gesprek. Advocaten moeten dat zelf ook begrijpen. Zij hebben hun taak volbracht en verder moeten zij daarna uit het inlichtingenwerk wegblijven.”
Verklikkers zitten overal
Kunnen justitie en politie tegenwoordig niet meer zonder geheime informanten? Janssen denkt even na. Dan: “Het systeem van criminele inlichtingen is een heel belangrijk systeem voor politie en justitie. Hierdoor krijgt men namelijk informatie vanuit het criminele milieu die anders nooit en te nimmer beschikbaar zou zijn. Een crimineel gaat echt niet voor de rechter-commissaris zitten en zijn verhaal doen, omdat ie dan weet dat hij via de andere kant in de problemen kan komen.”
Mensen die samenwerken met het TCI zijn volgens Bas Janssen zeker niet alleen maar afkomstig uit de onderwereld. Overal in de maatschappij ligt dus een zogeheten snitch op de loer. “Ik maakte informanten mee die alle segmenten in de samenleving vertegenwoordigden. Natuurlijk was het grootste gedeelte afkomstig uit de onderwereld, maar bijvoorbeeld een notaris wilde ook weleens iets kwijt over het vergrijp witwassen. Zulke bovenwereld-informatie kwam ook binnen.
Laat ik duidelijk zijn: geheime informanten zijn vaak verraders. Natuurlijk had ik daar als TCI-officier geen moeite mee. Wie wat wilde vertellen was welkom.
Benieuwd naar de rest van het artikel? Lees het in de nieuwste Panorama of bekijk het op Blendle.
- Paul Tolenaar