Iedere dag het nieuws dat echte mannen interesseert
Oud-wielrenner Johan van der Velde: 'Als je bang bent, kun je niet overleven'

Oud-wielrenner Johan van der Velde: 'Als je bang bent, kun je niet overleven'

Over mentale weerbaarheid, een veel gebezigde term in het huidige topsportklimaat, kan Johan van der Velde (64) meepraten. Als jonge renner hield hij zich staande in de legendarische TI-Raleigh-ploeg van onder anderen Jan Raas, Gerrie Knetemann en Joop Zoetemelk. Na zijn carrière overwon hij een amfetamineverslaving, maar zijn grootste strijd leverde hij onlangs: die tegen acute leukemie. Inmiddels zit hij weer op de fiets waar hij relativeren tot kunst heeft verheven: “Als ik te veel nadenk, word ik stapelgek.”

Een nogal obligate openingsvraag, maar erg relevant in dezen: hoe gaat het met je?

“Naar omstandigheden prima.

Gisteren ben ik in het ziekenhuis geweest om mijn kindervaccinaties te halen. Een prikje tegen de mazelen en zo. Daar was ik niet meer tegen beschermd toen ik twee jaar geleden een beenmergtransplantatie onderging.”

Hoe kwam je erachter dat je ziek was?

“Ik was buschauffeur van de Room-pot-wielerploeg van Michael Zijlaard, Michael Boogerd en Erik Breukink. We hadden een koers op Mallorca, dus ik reed in twee dagen in mijn eentje naar Barcelona, waar ik met bus en al de boot zou nemen. Ik had alleen al dagen last van een bloedneus die maar niet wilde stoppen. Toen ben ik in Barcelona maar even naar de dokter gegaan. Daar bleek dat mijn bloeddruk te hoog was. Gek, dacht ik. Ik maak mij echt nooit ergens druk om. Toch maar even naar het ziekenhuis dan, om bloed te prikken. Twee uur later had ik al de uitslag: bloedarmoede. Of ik wilde blijven voor extra onderzoek. Vond ik wel verstandig, aangezien mijn moeder 28 jaar geleden was overleden aan acute leukemie. Een dag later, na de beenmergpunctie, zagen ze het meteen: foute boel.”

Dan stort je wereld in.

“Helemaal niet. Mijn wereld is nooit ingestort. Ik heb er ook nooit aan getwijfeld dat ik beter zou worden. Blijkbaar is dat mijn overlevingsdrang. Op het moment dat je in paniek raakt, versnelt je ziektebeeld. Dan zak je weg in je verdriet.”

Hoe reageerde je dan?

“Ik dacht: leukemie klinkt beter dan kanker. Een rare gedachte natuurlijk, maar dat is mijn manier van overleven. Ik denk er niet te veel over na. Als ik te veel nadenk, word ik stapelgek. Altijd positief blijven. Ik heb nooit een traan gelaten, ook niet toen ik alleen in bed lag in dat ziekenhuis. Je kunt je van alles in je hoofd halen, maar zo zit ik niet in elkaar.”

Sterven was geen optie?

“Natuurlijk niet. Ik weet ook dat je dat niet voor het zeggen hebt, maar als je bang bent, kun je niet overleven. Dat gevoel moet je parkeren. Ik lag in Barcelona in een universitair ziekenhuis dat, toevallig, gespecialiseerd was in leukemie. Dat ziekenhuis ligt aan het water, bij de voormalige olympische haven: Hospital del Mar.”

‘Ik heb er nooit aan getwijfeld dat ik beter zou worden. Op het moment dat je in paniek raakt, versnelt je ziektebeeld. Dan zak je weg in je verdriet'

Hoelang lag je daar?

“Een week. Daarna ben ik met een klein medisch vliegtuigje naar Eindhoven gevlogen, waarna ik nog eens twee maanden in het Amphia Ziekenhuis in Breda heb gelegen. Daar deden ze alles nog een keer opnieuw, wat natuurlijk niks aan de diagnose veranderde. Het was fiftyfifty, zeiden ze. Dan pak ik die goeie 50 procent, zei ik tegen mezelf, dan laat ik die andere 50 liggen. Ik zou twee chemokuren krijgen. Na die eerste dacht ik: als dit een chemokuur is, dan wil ik er nog wel tien. Bleek dat die helemaal niet aansloeg.

Gevolg was wel dat na die kuur mijn overlevingskans nog maar 30 procent was.”

Toen wel even paniek?

“Nee hoor. 30 procent is ook genoeg, dacht ik. Na die eerste kuur kreeg ik meteen mijn tweede. Die was wel zwaar. Gelukkig hadden ze net op dat moment een stamceldonor voor mij gevonden. Maar daar kom je alleen voor in aanmerking als je beenmerg helemaal schoon is. Oftewel: die tweede kuur móést aanslaan, en dat deed ie gelukkig, anders hadden we hier nu niet gezeten."

En nu?

“Ik voel me goed, dus die transplantatie lijkt te helpen. Ik fiets ook weer. Dat helpt ontzettend bij mijn herstel. Ik kan wel op de bank gaan liggen, maar daar schiet ik niks mee op. Vorig jaar had ik door die beenmergtransplantatie last van vochtophopingen in mijn benen. Wekenlang liep ik met steunkousen, totdat ik ging fietsen. Eerst op zo’n e-bike, elke dag zestig kilometer met mijn vrouw. In drieënhalve maand reden we in totaal 5000 kilometer. Daarna ben ik weer voorzichtig op de racefiets gesprongen. Niet te hard hoor, 25 kilometer per uur gemiddeld vind ik hard zat. Dat kan ik ook de hele dag volhouden als de wind goed staat. Voor ik het wist had ik weer dunne enkels. Echt super. Ik voelde gewoon dat mijn lijf zich herstelde, dat ik beter werd.”

Benieuwd naar de rest van het interview? Lees het in de nieuwste Panorama of bekijk het op Blendle.

Sport
  • Clemens Rikken